Rotterdamse Dakendagen-directeur

30 november 2020

 

Het magazine ‘Toekomst’ is in najaar 2020 het afscheidskado aan de stad van vertrekkend Rotterdam Festivals-directeur  Johan Moerman. Hij laat hierin festivalorganisatoren en -directeuren vertellen over hun wensen en dromen voor Rotterdam. Ik interviewde onder meer Lén van Geest, directeur van de Rotterdamse Dakendagen. Léon:

‘Ik droom ervan dat je terloops tegen elkaar zegt: ‘Kom, we lopen even over het dak, da’s een leuke route.’’’

Het hele ‘Toekomst’-magazine blader je hier door.

 

Léon van Geest, directeur Rotterdamse Dakendagen

‘Van een stad kun je houden zoals van een familielid of een geliefde. Ik hou van Rotterdam om de mensen die ze herbergt, de gebouwen die ze heeft neergezet, om haar prettige, open karakter. Veel grote steden willen als een dorp zijn voor hun bewoners, knus en gezellig. Rotterdam richt haar blik juist naar buiten, met al haar inwoners, met hun verschillende achtergronden en afkomsten, en met al haar gebouwen, die het gevoel voor ruimte nooit in de weg staan. De stad is als een legobouwwerk dat nooit af is en waar we met z’n allen aan bouwen. Dat Rotterdam zo open is, maakt dat ik me zelf ook openstel voor nieuwe ervaringen, nieuwe mensen.

Dak der daken
Toen ik twintig was stond ik op het dak der daken. In Marseille had Le Corbusier in 1952 het ‘Unité d’Habitation’ ontworpen. Een multifunctioneel flatgebouw met een dak met onder meer een zwembad, een tuin en een hardloopbaan. Ik stond op dat dak en keek naar de kinderen die in het water speelden, de mensen die met elkaar zaten te praten, en het voelde vanzelfsprekend. Ja, natuurlijk, dacht ik, dit is waarvoor je een dak ook kunt gebruiken.

Samen naar het uitzicht kijken
Kijk, een dak is gewoon een fijne plek om te zijn. Je voelt de wind, je ziet de horizon, je eigen stad strekt zich voor je uit – en dan heb ik je nog niet eens een drankje aangereikt. Met de Rotterdamse Dakendagen zetten we dat in. Met verschillende organisaties uit de stad, op architectuurgebied, maar ook cultureel, maatschappelijk, sociaal. Zodat je naar een voorstelling van Conny Jansen Danst kunt, maar ook naar een film of een debat over de stad. Met ons festival vieren we de daken en de architectuur die we hier hebben met elkaar: een geboren en getogen Crooswijker staat tijdens de Rotterdamse Dakendagen naast een nieuwe Rotterdammer van het uitzicht te genieten. Wat ze delen is de liefde en de trots voor hun stad.

Onontgonnen daklandschap
Maar ons festival is vooral een middel om letterlijk, en aan zo veel mogelijk mensen, te laten zien: kijk eens hoeveel ruimte we nog hebben met elkaar. Denk aan de binnenstad, beneden je, die steeds dichter bewoond, drukker bevolkt en versteender wordt, en kijk vervolgens om je heen naar alle platte daken die we rijk zijn. Er strekt zich een onontgonnen daklandschap voor ons uit. Laten we het met elkaar ontginnen, en zo meer leefruimte scheppen voor de mensen die in Rotterdam wonen, en voor de mensen die er komen. Daar moeten we nog wel wat voor doen.

Daken zijn eilandjes
Daken zijn nu nog eilandjes: je moet eerst het ene dak af, naar beneden, en de trap op om op het andere dak te komen. Het wordt pas echt interessant als je rechtstreeks van het ene naar het andere dak kunt komen. We zijn bezig met het project Rotterdam Rooftop Walk, met Winy Maas. Je neemt een trap omhoog – denk even aan De Trap in 2016 naar het Groot Handelsgebouw – en maakt een wandeling over de daken van de gebouwen rond de Coolsingel. Rotterdam Rooftop Walk zou een mooie stap zijn om daken meer met elkaar te verbinden. Maar mijn droom gaat verder.

‘Kom, we lopen even over het dak’
Als je wil dat daken voor zo veel mogelijk leefruimte zorgen, dan zul je ze niet alleen met elkaar, maar ook met de stad beneden moeten verbinden, met de stad die we al hebben, de ‘begane grond’. Doe je dat niet, dan ontstaat er een aparte, tweede stad in de hoogte voor de happy few, een soort elitaire dakcultuur. In mijn toekomstdroom zijn daken juist voor iedereen toegankelijk. Het hele jaar door. Als een vanzelfsprekend onderdeel van de stad zelf. Ik droom ervan dat je op een doodgewone dag door de binnenstad loopt en terloops tegen elkaar zegt: ‘Kom, we lopen even over het dak, da’s een leuke route.’’

Rotterdam Zingt-organisator

30 november 2020

‘Als jij zingt doet het pijn in mijn oor,’ zegt mijn zoon als hij drie is. Daarna zing ik nooit meer. ‘In de maneschijn’ niet. ‘De uil zat in de olmen’ niet. ‘Hahaha, je vader’ niet.

Zeven jaar later interview ik Chantal Wessels voor het magazine ‘Toekomst ,waarin Rotterdamse festivalorganisatoren vertellen over hun droom voor de stad. Chantal is van Rotterdam Zingt. 6.000 Rotterdammers komen elk jaar op haar festival op het Schouwburgplein meezingen met nummers van Abba, Lee Towers en U2.

Chantal:

‘In het begin van de avond zie ik weleens mannen langs de kant staan, armen over elkaar. Wacht maar, denk ik dan. En ja hoor, na drie liedjes zingen ze uit volle borst mee.’

Bij de eerstvolgende editie zal ik er zijn. Ik blijf niet langs de kant staan, en mijn zoon – bijna tien, hobby’s: Fortniten en freerunnen – gaat mee. Of -ie nou wil of niet.

Chantal Wessels, Rotterdam Zingt

‘Vorig jaar keek ik tijdens ons festival om me heen, het was onze eerste editie op het Schouwburgplein nadat we het Grotekerkplein ontgroeid waren, en in het publiek zag ik onder meer een man met tatoeages, een hipster met een breiwerkje, iemand achter een rollator en een verzorgde oudere dame die luchtgitaar speelde met een opblaasgitaar. Kortom: ons publiek komt uit alle hoeken van de stad. Maar over het algemeen zijn onze bezoekers de wat oudere Rotterdammers die normaal niet of weinig naar een festival gaan.

Rotterdam Zingt is gratis toegankelijk en laagdrempelig, met het plein als ontmoetingsplek en herkenbare liedjes – het repertoire dat je onder de douche of in de auto zingt. We beginnen altijd met een band die het publiek opwarmt. Daarna volgen 38 liedjes, niks karaoke, de originele nummers. Van Abba en U2 tot Frans Bauer en Lee Towers ‘You’ll never walk alone’. In het begin van de avond zie ik weleens mannen langs de kant staan, armen over elkaar. Wacht maar, denk ik dan. En ja hoor, binnen drie liedjes zingen ze uit volle borst mee.

Ik zou Rotterdam Zingt nog wel groter willen, met een locatie zoals de Binnenrotte, met eettentjes en terrassen waar je lekker kan zitten. En met verrassingsoptredens: een Braziliaanse drumband die ineens begint te spelen, Martin van Waardenberg die met het publiek a capella ‘Van voor naar achter’ zingt, Lee Towers die opduikt op een balkon en zijn nummer zingt. Kortom: nog meer gezelligheid, voor nog meer Rotterdammers.’

 

 

 

 

 

Foto: Vera Cornel

North Sea Round Town-directeur

30 november 2020

‘Een stoelendans op live jazzmuziek die als een slinger door de stad trekt.’

Dat wil Michelle Wilderom, directeur van North Sea Round Town, ooit nog organiseren voor de stad.

In het magazine ‘Toekomst’ vertellen Rotterdamse organisatoren en plannenmakers over hun dromen voor Rotterdam. Ik interviewde hen.
Het magazine is een afscheidskado aan de stad van vertrekkend Rotterdam Festivals-directeur Johan Moerman.

 

Michelle Wilderom, North Sea Round Town

‘North Sea Round Town is een autonoom festival rondom North Sea Jazz. Tweeënhalve week zijn we met honderden concerten in de stad aanwezig. We begonnen vijftien jaar terug in de binnenstad, inmiddels waaiert North Sea Round Town uit tot in de verste uithoeken van Rotterdam. We zetten een hoogwaardig muzikaal programma neer op jazzpodia en terrasjes, in winkelstraten, kerken en moskeeën, op en aan de Maas, in tuinen, parken en bij mensen thuis.

We koesteren ons jazzpubliek en spannen ons daarnaast in om nieuw publiek te bereiken. Hiervoor werken we met verschillende partijen en proberen we nieuwe dingen uit. Zo geven we Buurtconcerten bij verzorgingshuizen en Huizen in de Wijk voor buurtbewoners en hun familie en vrienden. De reeks begint met een groots muzikaal diner in de Afrikaanderwijk, iedereen zit met elkaar aan tafel en zingt en danst mee. Ook werken we samen met Sophia Kinderziekenhuis, zijn er in Villa Zebra workshops voor dove kinderen en organiseren we met het Oogziekenhuis klankconcerten voor blinden en slechtzienden.

Op de jazzpodia luister je naar internationaal bekende artiesten en met muzikale routes verbinden we podia en locaties over de hele stad met elkaar. Zo kom je als bezoeker op plekken die je eerder niet kende, en ervaar je muziek op nieuwe manieren.

Wat ik ooit nog wil organiseren is een stoelendans op live jazzmuziek die als een slinger door de stad trekt. Wie samen muziek luistert en in beweging komt, kijkt elkaar in de ogen en staat meer open voor de ander.’

 

 

 

Foto: Vera Cornel

Motel Mozaïque-directeur

30 november 2020

 

Van Harry Hamelink word je vrolijk. Harry is directeur van Motel Mozaïque, het Rotterdamse festival waar je nieuwe muziek hoort op onbekende plekken van de stad.
Van Harry word je vrolijk omdat hij honderd ideeën per uur verzint, de energie heeft van een jonge hond en omdat hij na 25 jaar nog steeds vol verwondering door de stad loopt.

Voor het magazine ‘Toekomst’ – afscheidskado aan de stad van vertrekkend Rotterdam Festivals-directeur Johan Moerman – interviewde ik Harry:

‘De ertsbergen op de Maasvlakte lijken me een mooi decor voor een dansvoorstelling.’

Het hele ‘Toekomst’-magazine kan je hier doorbladeren.

 

 

 

Harry Hamelink, directeur Motel Mozaïque

‘Alles begint voor mij met verwondering. Alleen als ik onbevangen door een straat loop waar ik al vijfentwintig jaar kom, kan ik een deur ontdekken die me eerder nooit opviel. Dat verwonderd kijken zit in me, besefte ik kort geleden. Mijn ouders zijn 81 en 86 en zij kunnen nog steeds oprecht verwonderd zijn over iets wat ze zien of meemaken.

Eerst herbronnen
Maar verwondering kun je ook bij jezelf opwekken. Bij Motel Mozaïque doen we dat door elk jaar een nieuw thema te willen bedenken. Daarvoor moet je allereerst, zoals dat met een mooi Vlaams woord heet, ‘herbronnen’: fris en fruitig, vanaf nul en vol verwondering, beginnen met nadenken en verzinnen. Dan komen we bijvoorbeeld op het thema geloof. Wil je de geloofshuizen van Rotterdam ontdekken – en die zijn er, ook verborgen in gymzalen en garageboxen – dan loop je vervolgens vanzelf met een onbevangen blik door de stad.

‘Ken je ’t vinden?’
Bij Motel Mozaïque duwen we de deur die we ontdekt hebben open. We kijken wie of wat erachter zit, leren de mensen en het verhaal van die plek kennen, we voegen er iets aan toe: muziek, optredens, kunst, en laten het aan anderen zien. Dus ik loop langs een sloopterrein – o, de schoonheid van een sloopterrein! – ik stap het terrein op, de opzichter vraagt: ‘Ken je ’t vinden?’, we raken aan de praat, hij belt de baas, en van het een komt het ander en zo kan het dat een paar weken later Kyteman op dat sloopterrein, het huidige Timmerhuis, optreedt, met een requiem aan iets waarvan hij afscheid wil nemen om verder te kunnen. Het publiek luistert naar zijn verhaal, met gele bouwhelmen op.

Wat we voor elkaar kunnen doen
Motel Mozaïque leeft bij wederzijdsheid, bij de samenwerking met anderen. Vaak zijn dat mensen uit andere ‘takken’ van de stad. Bouwondernemers. Dominees. Ambtenaren van de gemeente. Huisartsen. Hospicemedewerkers. Maar natuurlijk ook de artiesten en kunstenaars met wie we werken. We zoeken naar een gemeenschappelijk belang, naar hoe we elkaars verhaal kunnen vertellen en naar wat we voor elkaar kunnen doen. Ons publiek mag overnachten in de kerk, de kerk heeft behoefte aan een mooie gevel, wij laten kunstenaars een schildering op de gevel maken. Ik vraag Typhoon om in de brandende zon op een bouwplaats acht concerten te geven voor een ander publiek dan hij gewend is; dat is veelgevraagd, maar ook een manier voor hem om nieuwe dingen uit te proberen en een nieuw publiek voor zich te winnen. 

Met een andere blik bekijken
Er zijn zo veel parels in de stad, de stad heeft zo veel zachte kanten. Laat je die onbekende plekken zien, neem je je publiek, letterlijk, mee naar zo’n plek, dan ga je er anders naar kijken. In een bouwput waait het zand je in de ogen, maar maak er een bezoek van, geef er een optreden of een rondleiding, en je gaat er met een ander gevoel weg. Hetzelfde geldt voor wachtkamers, ondergrondse ruimtes, havengebied, buurten. We hadden een keer een project in een wijk die toen nog niet erg geliefd was. We hadden alle buurtbewoners uitgenodigd en een vijftien meter hoog observatorium neergezet, zodat je de wijk letterlijk met een andere blik kon bekijken. Bij het afbouwen, op maandagochtend, kwam een bewoner naar me toe. Ze zei: ‘Ik voel me nu fijner en veiliger over m’n buurt.’

Ertsbergen van de Maasvlakte
Ik was in IJsland, na de vulkaanuitbarsting in 2010. Door de as waren de witte bergen van het eiland doorweven met zwarte lijnen. Ze deden me denken aan het kunstwerk van Jean Dubuffet, Jardin d’émail, in het Kröller-Müller. Ik kom tegenwoordig graag op de Maasvlakte, en daar liggen ertsbergen. Ze zijn precies als de bergen op IJsland, maar dan andersom: antraciet-zwart met daardoorheen witte strepen. Als de zon erop schijnt flonkert en flikkert het. Die ertsbergen lijken me een mooi decor voor een dansvoorstelling.’

Djemaa el Fna-directeur

21 september 2020

 

‘Het waait er altijd en na zes uur ’s avonds is er niets meer te doen.’ 25 jaar terug hadden veel mensen dat idee van Rotterdam. En ze hadden gelijk.
Daarom werd in 1993 Rotterdam Festivals opgericht. Directeur Johan Moerman en zijn team gingen de stad leuker maken, voor meer mensen en vooral: met de Rotterdammers zelf.

Nu is het 2020. Het waait hier nog steeds, maar er is veel meer te beleven. En Johan gaat met pensioen. Zijn afscheidskado aan de stad? Een magazine met verhalen en portretten van organisatoren en plannenmakers. Wat is hun toekomstdroom voor Rotterdam?

 

Ik interviewde onder meer Alia Azzouzi, van Djemaa el Fna.

 

 

Alia Azzouzi, Djemaa el Fna

‘Op Djemaa el Fna dompel je jezelf onder in wereldse sferen. Er is Marokkaanse muntthee maar ook bier en wijn. Er zijn circusacrobaten die vijf meter door de lucht vliegen maar ook Marokkaanse trommelaars, theater, make-upsessies voor jonge meiden, en ’s avonds draait er een dj.

Op ons festival zie je Rotterdammers in alle geuren en kleuren. Er is het kunstminnend publiek, de mensen die naar De Doelen gaan en een museumkaart hebben, en er komen mensen voor wie Djemaa het enige jaarlijkse culturele uitje is; mensen zoals mijn vader, eerstegeneratie-Marokkaan, maar ook jongeren tussen de 14 en 22 jaar, met een biculturele achtergrond, die van de bios en straatvoetbal houden.

Bezoekers voelen zich op hun gemak bij Djemaa en laten zich tegelijkertijd graag verrassen. Mijn vader voelt zich thuis bij de Marokkaanse muziek en de kraampjes waar tagines verkocht worden, maar kan zich ook verbazen over de Koreaanse dumplings die een kraam verderop verkocht worden. ‘Dat zijn net onze bestilla’s,’ zegt hij dan. ‘De vorm is anders, maar de basis is hetzelfde.’

Door die mix aan mensen, waar niemand de boventoon voert en iedereen gelijk is, leer je echt je mede-Rotterdammers kennen. Het zou mooi zijn als Djemaa el Fna net zo vanzelfsprekend voor de stad wordt als bijvoorbeeld de Wereldhavendagen. En net zo normaal om heen te gaan als de Euromast: ben je een echte Rotterdammer, dan moet je een keer bij Djemaa geweest zijn.’

 

 

 

Fotograaf over Hoek van Holland

4 juli 2019

Voor de laatste aflevering van ‘Buurten’ ging fotograaf Boudewijn Bollmann naar Hoek van Holland. ‘Niet altijd kun je je als fotograaf veroorloven dat je gemoedstoestand doorsijpelt in je foto’s. Maar hier, voor deze serie, voel ik me vrij om dicht te blijven bij hoe ik me voel.’

Voor Uitagenda Rotterdam.
In eerdere afleveringen sprak ik Boudewijn over onder meer Spangen (en het boek De avonden van Gerard Reve),  Crooswijk en Stadsdriehoek.

 

Hoek van Holland

‘Ooit ging ik naar het strand met François, een vluchteling uit Burkina Faso. Het was de eerste keer dat hij de zee zag. Ik zag de zee al vaak, wie niet? Maar dagen aan zee zijn altijd bijzonder.

Ik loop over de pier van Hoek van Holland, sta af en toe stil, praat kort met een jongen die zijn hond uitlaat en een moeder met twee kinderen. Langs de kant staan vissers, een van hen heeft een plastic roos gevangen, ze maken er grapjes over, hij biedt hem aan twee wandelaars aan. Maar mijn stemming past niet bij het fotograferen van mensen, vandaag.

Niet altijd kun je je als fotograaf veroorloven dat je gemoedstoestand doorsijpelt in je foto’s. Maar hier, voor deze serie, voel ik me vrij om dicht te blijven bij hoe ik me voel. Ik wandel, fotografeer de golven, probeer het systeem te ontdekken waarin ze komen aanrollen, maar vind geen houvast.

Het is zes uur ’s avonds, het licht is me te hard, de zon staat nog te hoog. In een pizzeria wacht ik op beter licht. Ik kijk naar de andere mensen daar, een paradijs vol verhalen, in theorie, als ik zou willen.

Om acht uur ben ik terug op de pier. Ik sta vlak bij de onvoorspelbare golven, zout water spat op mijn lens. Ik zoek en vind de juiste sluitertijd, maak honderden foto’s, net zolang tot ik het moment gevangen heb waarnaar ik zocht: waterdruppels die als bevroren in de lucht hangen, een golf die zonder genade om het rotsblok slaat.’

 

Foto © Boudewijn Bollmann

 

Stadsdichter

24 juni 2019

In de allerlaatste, zevende reeks van de reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam interviewde ik de nieuwe Stadsdichter van Rotterdam. Dean Bowen over dichten, inspiratie en de stad Rotterdam. Dean: ‘Je ergens thuis voelen heeft voor mij niet zozeer te maken met of je er geboren bent, maar met het gevoel dat je iets terug wilt doen voor die plaats.’

Je leest het interview op de biebsite en hieronder.

 

Dean Bowen (34) 

‘Sinds januari ben ik Stadsdichter van Rotterdam. Mijn stadsdichterschap is nog vers, het moet zich nog uitkristalliseren. Wat ik vooral wil is een zorgvuldige relatie aangaan met de mensen die hier leven. Wat zeggen de stemmen in de stad, en waarom? Ik wil voorkomen dat ik over mensen schrijf, liever reik ik ze de hand; ik wil hen spreken, me in de stad begeven, me solidair voelen met de inwoners. Zo wordt het stadsdichterschap bijna een vorm van samenwerken.

In woorden vangen
Ik weet niet of ik een bepaald soort poëzie schrijf, ik ben niet zo van het analyseren van mijn eigen werk. Ik zie mezelf als een project dat zich constant ontwikkelt, probeer mezelf niet vast te pinnen of te categoriseren. Maar waar het bij mij altijd om gaat is het zoeken naar manieren om in woorden te vangen wat gevangen moet worden.

Mooi en spannend
Voor inspiratie lees ik vooral dichters van mijn eigen generatie, zoals Jonathan Griffioen, Dominique De Groen, Daniël Vis en Simone Atangana Bekono. Wat zij schrijven raakt aan wat ik zelf mooi en spannend vind. Hun poëzie daagt me bovendien uit om kritisch naar mijn eigen werk te kijken en me te blijven ontwikkelen.

Mijn literaire thuis
Ik ben niet geboren in Rotterdam, maar wel deels getogen: mijn tienerjaren speelden zich hier af. Ook ontstond hier mijn literaire basis, ik vond er mijn literaire thuis. Het is de plek waarvan ik houd, en waaraan ik om die reden iets wil teruggeven. Je ergens thuis voelen heeft voor mij niet zozeer te maken met of je er geboren bent, maar met het gevoel dat je iets terug wilt doen voor die plaats. Als je dat gevoel hebt, dan mag je die plek met recht je thuisstad noemen.

Huiskamer van de stad
Als je het over thuis voelen hebt: de Centrale Bibliotheek is echt een huiskamer van de stad, een ontmoetingsplek van verschillende gemeenschappen. Ik kom hier graag, voor de schakende mannen in de hal, voor een drankje in de bistro en een programma bij het Bibliotheektheater. Boven in de stilteruimte schrijf ik, op de derde en vierde spreek ik met mensen af. De bieb is een waardevolle plek om voeling te houden met de stad.’

 

 

 

Foto: Dean Bowen/Stadsdichter

 

 

Scholier

24 juni 2019

Voor de wervingscampagne van Bibliotheek Rotterdam interviewde ik Eden, van dertien. Over lezen, de bieb, haar oom de professor en 3D-printers. Het interview met haar lees je op de site van de bieb, en hieronder.

Eden Alingh (13)

‘Ik hou van boeken, en van lezen. Vroeger, toen ik klein was, kwam ik vaak in de bieb, nu minder, want ik heb weinig tijd om voor mijn lol te lezen. Voor school heb ik wel vaak boeken nodig. Voor geschiedenis of natuurkunde bijvoorbeeld, of voor een specifiek onderwerp voor een presentatie. Dat zijn misschien niet de allerleukste boeken, maar ik ben erachter gekomen dat je sommige dingen nu eenmaal niet op Wikipedia kunt vinden. Ik zeg er eerlijk bij dat mijn moeder de boeken ook weleens voor me haalt.

In real life
Ik vind het fijn om een boek in real life te kunnen vasthouden, dat is toch anders dan dingen van een scherm lezen. Mijn laatste biebboek voor school was De laatste halte, van Wendy Brokers, over een aanslag in Londen. En ik ben nu Lampje van Annet Schaap aan het lezen. Ik doe er al een half jaar over, omdat ik dus weinig tijd heb, maar het is zo mooi. Mijn ouders lezen het boek ook.

Met je handen werken
Ik zit in de tweede klas van het Rudolf Steiner College. De school past bij me, je krijgt er veel vakken waarin je met je handen moet werken en zelf dingen maakt. We krijgen bijvoorbeeld houtbewerken, textiel bewerken, edelsmeden, tekenen en schilderen.
Juist omdat ik hou van dingen zelf maken, had ik eerst niet veel op met zaken als 3D-printers en robots. Dan doet de techniek eigenlijk voor jou wat je zelf moet doen. Ik was ook bang dat dit soort apparaten het werk van mensen zouden vervangen.

De professor
Maar door mijn oom ben ik hier anders over gaan denken. Hij werkt als onderzoeker in Australië, we noemen hem thuis “de professor”. Hij is juist bezig met het ontwikkelen van 3D-printers. Via Skype vertelt hij me over zijn werk. Hij liet een keer zien hoe ze een tekening hadden ingescand en er met de printer een onderzetter van hadden gemaakt. Ik kwam er ook achter dat je met gerecyclede plastic flessen de vulling van een 3D-pen kunt maken. Iets wat je zelf hebt bedacht, zie je terug in 3D. En het hergebruiken van plastic is ook beter voor het milieu. Dat is toch eigenlijk heel gaaf?’

 

 

Hier lees je het interview dat ik had met Stadsdichter Dean Bowen.

 

 

 

Fotograaf over Spangen

31 mei 2019

Elke maand interview ik voor Uitagenda Rotterdam fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze keer was hij in Spangen, ’s nachts. Het gesprek ging vooral over De avonden, van Gerard Reve.

Eerder interviewde ik Boudewijn over onder andere Oude NoordenCrooswijk en Vreewijk.

 

Spangen

‘Zestien was ik, en ik hield het boek De avonden van Gerard Reve in mijn handen, opgevist uit de inboedel van mijn tante. ‘“Lees het maar eens,” zei mijn moeder.

Ik las het, en herlas het. Nam het mee op drinkvakantie naar Salou. Redde het op mijn sokken uit een regenplas. Kocht op een veiling de eerste druk.

Hoofdpersoon Frits van Egters werd mijn held. Ik herkende me in hem. Iemand die weliswaar veel vrienden heeft, maar meestal in zijn eentje rondzwerft en aanschouwt: zijn ouders in de woonkamer, voetgangers op straat, een boot waarop een feest bezig is, de silhouetten van mensen achter glas. Frits observeert het alledaagse en vat het vervolgens in prachtige zinnen, vol sjieke en archaïsche woorden. Ik probeerde me zijn stijl eigen te maken en citeerde zinsneden uit het boek, zoals: “De beproevingen dienen in het gelaat gezien te worden”.

Frits’ uitspraak over de beproevingen werd zelfs een leidraad in mijn beginjaren als fotograaf. Het hielp me om over mijn verlegenheid heen te stappen, om tijdens het nachtelijke dwalen toch die dakloze aan te spreken in plaats van hem op de rug te fotograferen. Ik werd steeds meer een “mensenfotograaf”; van het fotograferen van een enkele zwerver in de nacht, via mensenmassa’s op festivals naar het maken van individuele, dichtbije portretten.

In De avonden gebeurt weinig. Er is geen echte afloop, een conclusie ontbreekt. Er is alleen het hier, het nu, het gewone, alledaagse, en tot op de dag van vandaag vind ik dat het allerinteressantst.’

 

Foto © Boudewijn Bollmann

Dag van de Vluchteling

17 mei 2019

Ik was bij de Dag van de Vluchteling, op de Hugo de Grootschool. Ze organiseerden deze dag voorafgaand aan de Nacht van de Vluchteling, waaraan veel van hun leerlingen meedoen. Optredens, voordrachten, een quiz (wat weet je eigenlijk van vluchtelingen?) en verhalen van leerlingen die zelf moesten vluchten. Oud-leerling Hany: ‘Ik voel me alleen buitenlands als Nederlanders vragen waar ik vandaan kom.’

In opdracht van Stichting Boor.

Het artikel vind je in het BOORiMagazine, en je leest het hieronder.

 

Tijdens de Nacht van de Vluchteling, op 15 en 16 juni, wandelen mensen tien, twintig of veertig kilometer om geld op te halen voor hulp aan vluchtelingen. Scholengemeenschap Hugo de Groot loopt ook mee. Voorafgaand aan deze Nacht organiseerden ze zelf de Dag van de Vluchteling. Oud-leerling Hany: ‘Ik voel me alleen buitenlands als Nederlanders vragen waar ik vandaan kom.’

Het is een van die zonovergoten middagen in april. Op de Hugo de Grootschool staan de deuren van de kantine wijd open, op het schoolplein wordt gebasketbald. Leerlingen lopen binnen met schalen eten. Op een lange tafel zetten ze pannenkoeken, couscoussalade, bladerdeegtaartjes en nasi neer. Eén leerling brengt een Domino’s-pizza mee, ze klapt de kartonnen deksel zorgvuldig open.
‘Wat heb jij meegenomen?’ vraagt een meisje aan haar klasgenoot.
‘Biryani.’
‘Wat is dat nou weer?’ zegt het meisje.
Wanneer een kleine jongen binnen stapt, vraagt een groepje oudere leerlingen: ‘Hoe oud ben jij?’
‘Twaalf.’
‘Ah, scháttig.’
Dan klapt docent Adnan Delić in zijn handen en roept: ‘Team Hugo, eten!’ Vijftig leerlingen komen op de tafel af. De Dag van de Vluchteling kan beginnen.

Stoer om mee te lopen
Adnan en zijn collega, ib’er Melissa Goossens, namen het initiatief om als school mee te doen aan de Nacht van de Vluchteling – Melissa liep zelf al een paar keer mee – en om van tevoren deze Dag van de Vluchteling te organiseren. Eerder organiseerden ze al een wereldeetdag op school, met onder meer sportactiviteiten, en verkochten ze zelfgemaakt eten om geld in te zamelen.
Ze werden verrast door de hoeveelheid leerlingen die mee willen lopen: 33 voor de tien kilometer, 56 voor de veertig. Melissa: ‘Veel leerlingen op deze school hebben ouders met een migratieachtergrond, en daardoor ook vaak met een vluchtverleden, of leerlingen hebben zelf meegemaakt hoe het is om te moeten vluchten. Anderen vinden het gewoon stoer om mee te doen – vooral de veertig kilometer spreekt tot de verbeelding.’ Loop je deze afstand, dan moet je meedoen met de trainingen die Melissa en Adnan geven; ze bouwen op van tien tot vijfentwintig kilometer. Want zo’n afstand loop je niet zomaar even.

27,7 kilometer
Mohamed (16 jaar, 3-vwo) is een van de leerlingen die de veertig kilometer loopt. Mohamed: ‘Na de eerste trainingen was ik kapot, joh. Vooral mijn voeten. Ik had geen blaren, maar ze deden gewoon pijn. Ik droeg in het begin ook verkeerde kleding, die schuurde. De training van de twintig kilometer viel op de dag van de marathon. Er reden toen geen bussen, daardoor moest ik die dag alles lopend doen. Toen heb ik 27,7 kilometer gelopen. Ik weet het precies, want ik hou alles bij op mijn Gezondheidsapp.’

Ruwe versie
Negen jaar geleden kwam Mohamed uit Somalië naar Nederland, hij begon hier in groep 3 op de basisschool. Mohamed: ‘Mijn vader was ons vooruitgegaan, met de boot, hij deed de “ruwe versie” van de tocht naar Nederland. Een jaar later volgden mijn moeder, mijn vier jaar jongere zusje en ik.’ Eerst met de auto naar Ethiopië, waar hun vader een huis voor hen had geregeld. Ze bleven er een paar maanden. Mohamed herinnert zich dat hij het er een zootje vond, de straten lagen altijd open. ‘En we moesten vaak naar een regeringsgebouw dat heel zwaar beveiligd was, om paspoorten te regelen.’ Vanaf Ethiopië gingen ze met het vliegtuig naar Nederland. Toen ze aankwamen sneeuwde het, hij schrok ervan, dacht: wat is dit? Mohamed: ‘Ik was tropische temperaturen gewend.’

Anna Nooshin
Na het eten gaan de leerlingen naar de aula, een soort basement waar vroeger een zwembad zat. Het is er fris, een meisje trekt een fleecedeken om zich heen. Leerling Mehdi speelt ‘Sorry’, van Kiteman, op zijn saxofoon. De zaal klapt hard. Robert Verduyn, van Stichting Vluchteling, leidt vervolgens een korte quiz. ‘Iedereen heeft een mening over vluchtelingen,’ zegt hij, ‘maar wat weet je eigenlijk over ze?’. Elke twee seconden slaat er ergens iemand op de wereld noodgedwongen op de vlucht, wereldwijd zijn 65 miljoen mensen op de vlucht voor oorlog en geweld, en Bangladesh heeft het grootste vluchtelingenkamp (leerling: ‘Yes! Die had ik goed’). En wie was ooit vluchteling: Ali B, Ronnie Flex of Anna Nooshin? Geroezemoes klinkt, docent Adnan fluistert een bezwerend ‘Sssssst’ door de microfoon. Robert: ‘Het goede antwoord is Anna Nooshin. Zij vluchtte als zevenjarige uit Iran.’

Geheime talenten
Hierna draagt Feline een gedicht voor. Ze heeft het speciaal voor deze avond geschreven. Het gaat over ‘A journey between two places’ en over ‘The house that once was, is no more’. ‘Ah mén,’ zegt muziek- en spoken word-docent Adeiye Tjon na afloop, ‘dat was echt mooi.’ Hij roept Giovanni, Sam en Mehdi het podium op. Voor een muisstille zaal spelen en zingen ze ‘Ain’t no sunshine when she’s gone’. ‘We hebben zo veel geheime talenten hier op school,’ roept Adeiye als ze klaar zijn. Directeur Bram van Welie zit op een stoel bij de rand van het ‘zwembad’ en ziet er intens tevreden uit.

Een goed leven
Oud-leerling Hany (19) vertelt op het podium over hoe hij twee jaar geleden uit Syrië vluchtte. Hij woonde in Deir ez-Zor, ‘een mooie stad aan de rivier de Eufraat’. Ze hadden een goed leven, vertelt Hany, hij was goed op school, hield van leren. Maar het werd oorlog, zijn vader verloor zijn werk, ze hadden geen geld meer. Hany’s moeder vluchtte naar Nederland, en via gezinshereniging kwamen de kinderen haar achterna. Hany: ‘Mijn vader is nog in Syrië, maar we bellen elke week.’

Alsof Feyenoord een doelpunt maakt
Hany begon op de ISK van De Hef. ‘Daar zeiden ze al snel: jij bent slim, je kan beter naar de ISK van de Hugo de Groot, daar sluit het niveau beter aan. Maar de mensen daar praatten zo snel dat ik er weinig van begreep. En dan ben ik ook nog een perfectionist, dat helpt niet altijd. Maar ik zette door.’ Inmiddels is Hany toegelaten tot het schakeljaartraject van de Erasmus Universiteit, en in september begint hij daar met een studie psychologie. Hany: ‘Het lijkt me mooi om anderen te kunnen begrijpen. Maar ik wil ook mezelf graag begrijpen, mijn sociale vaardigheden verbeteren, en wellicht iets minder introvert worden.’ Over het leven in Nederland zegt hij: ‘Het geregel, dat bureaucratische, ergert me soms. Maar bureaucratie had je in Syrië ook. Hier in Nederland ben ik thuis. Ik voel me nooit een buitenlander, alleen op de momenten dat Nederlanders vragen: “Waar kom je vandaan?”’ Het applaus dat Hany krijgt, klinkt alsof Feyenoord in de Kuip een doelpunt maakt. Hany buigt, met zijn hand op zijn hart.
Docent Adeiye zingt een laatste lied. Zaklampen op telefoons worden aangezet, en de hele zaal zingt en wiegt mee.

 

Eerdere artikelen die ik voor BOOR schreef, gingen onder meer over de Marathon Rotterdam (‘Alleen al voor mijn collega’s wil ik het volhouden’) en over onderwijsvernieuwer Karel Philipsen (‘Ik word in elk geval geen oud mannetje met een Kamer van Koophandel-nummer’).
Foto hierboven: Melissa Goossens

Fotograaf over Stadsdriehoek

15 april 2019

Maandelijks spreek ik voor Uitagenda Rotterdam met fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze keer was hij in de Stadsdriehoek (ofwel het centrum). Op een parkeerdek ontmoette hij Ma’MaQueen en Rita Book.

Eerder interviewde ik Boudewijn over onder meer Oude Noorden, Crooswijk en Vreewijk.

 

 

Stadsdriehoek

‘Onweerswolken tekenen zich af in de verte, zonlicht schijnt op de regenplassen van het parkeerdek, en een groep dragqueens gebruikt de grote airco’s van de parkeergarage als make-uptafel. Zodra ik op de zevende verdieping uit de lift ben gestapt, weet ik dat ik niet verder hoef te zoeken.

House of Holographic Hoes, noemt de groep zich. Ze zijn met zijn vijven. Dennis, ofwel Ma’MaQueen, is de dragmoeder, Jeroen, alias Rita Book, en de anderen zijn de dochters. In mei doen ze mee aan de Superball in Paradiso, een wedstrijd tussen verschillende houses uit heel Europa. Vandaag nemen ze een promotiefilmpje op.

Ze hebben de tijd mee, vertellen ze, terwijl ze zich omkleden, opmaken, hun roze pruiken borstelen. Er komt meer aandacht voor gender, Kim Kardashian flirt met de dragqueenscene, en in Amsterdam zijn steeds meer plekken waar je bij elkaar kunt komen. Maar in Rotterdam is nog een wereld te winnen.

Hun transformatie is zo overtuigend dat die me even van de wijs brengt; waren we net nog mannen onder elkaar, nu praat ik met prachtige vrouwen. Gekrulde wimpers, lange benen.

We verlaten het parkeerdek, staan met zijn allen in de smalle lift naar de begane grond. Op straat zie ik de reacties van anderen. Sommigen doen alsof ze niets opvalt, anderen kijken afkeurend. Een paar mannen fluiten.

Het lef van Dennis en Jeroen maakt me vrolijk, ik bewonder hun missie om meer zichtbaarheid voor de dragqueens in Rotterdam te krijgen. En dan die gele hoge hakken – vind ze maar eens, in maat 46.’

 

 

 

Foto © Boudewijn Bollmann

 

Fotograaf over Crooswijk

4 april 2019

Elke maand praat ik voor Uitagenda Rotterdam met fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze maand was hij in Crooswijk, op een begraafplaats. Het ging erover dat je, in sommige situaties, op sommige dagen, je afstand behoudt. Ook al ben je nog zo nieuwsgierig. En over je thuis voelen in Rotterdam.

Eerder sprak ik Boudewijn over onder andere KatendrechtVreewijk en Oude Westen.

 

Crooswijk

‘Vaak neem ik me voor geen mensen te fotograferen, me te richten op het landschap. Vrijwel even vaak raak ik toch weer in gesprek, en vind ik de ontmoeting te mooi om ’m geen rol in de foto te laten spelen. Een begraafplaats staat garant voor ontmoetingen en verhalen. Maar vandaag behoud ik mijn afstand.

Ik wandel over de groene begraafplaats. Verderop zit een man naast een grafsteen, hij praat hardop. Wil ik hier begraven worden? vraag ik me af. Niet specifiek hier, maar: in Rotterdam? Die vraag heeft rechtstreeks te maken met die andere vraag: waar ben je thuis?

Ik was kind in Maarssen, puber in Venlo, student in Eindhoven. In Eindhoven waren mijn vrienden, feestjes, een eerste liefde, de ontdekking van de fotografie. Eindhoven werd mijn thuis. Maar het leven ging me te veel van een leien dakje. Ik wilde het mezelf moeilijk maken, als mens, als fotograaf. Afzondering zoeken en me volledig toewijden aan mijn werk. Een man worden, misschien ook wel. In 2010 vertrok ik naar Rotterdam.

Eindeloos dwaalde ik die eerste jaren door de stad en de haven. Ik kwam in lelijke winkelcentra, verlaten parkeergarages en nieuwbouwwijken waar het waaide. Ik mijmerde en twijfelde, ik miste Eindhoven en al het Brabantse wat Guus Meeuwis in zijn liedjes bezingt.

Maar ik bleef. Voor de wijde straten en de grote pleinen, voor de mensen en hun verhalen, voor het licht en de luchten, de ijle blauwe luchten. Of ik hier thuis ben, weet ik nog niet. Maar ik heb mijn modus gevonden. Misschien is dat genoeg.’

 

 

Foto © Boudewijn Bollmann

 

Marathonlopers

15 maart 2019

Op zondag 7 april is de NN Marathon Rotterdam. Duizenden mensen lopen mee. 149 van hen zijn van Stichting BOOR (BOOR verzorgt het openbaar (speciaal) basis- en voortgezet onderwijs in Rotterdam).

Ik interviewde vier BOOR-medewerkers over trainen, je hoofd leeglopen en collega’s die je aanmoedigen. ‘Alleen al voor mijn collega’s wil ik het volhouden.’

Zie hieronder en op de site van Boor.

 

Samen voor dat ene doel

Masja Harsveld-Post (36) is intern begeleider bij openbare basisschool Pierre Bayle. Op 7 april loopt ze mee met de estafette, samen met drie collega’s. Masja begon in 2017 met hardlopen om zich fitter te voelen. In Piershil, waar ze woont, rende ze de dijken op en af. Masja: ‘Het was verschrikkelijk. Na 500 meter was ik kapot.’ Inmiddels loopt ze drie keer per week.
Doordeweeks traint ze op de loopband in de woonkamer. ‘Oordopjes in, Sky Radio’s “running hits” of Pink op. Hoe meer upbeat, hoe sneller ik ga.’ Op zondag loopt Masja met haar man. In het begin praten ze nog. Over de praktische dingen die die week moeten gebeuren, maar ook over wat ze willen in het leven, waar ze van dromen. Masja: ‘Ik wil later een hutje, nou, een grote hut, op de hei, waar genoeg plek is voor mijn kinderen, kleinkinderen, mijn man en ik.’ De laatste kilometers zijn ze stil.
Met de kinderen van groep 3 tot en met 8 loopt ze twee keer per week tien minuten hard, voordat de school begint. Ze lopen rondjes om het gebouw of, als het regent of glad is, in de gymzaal. Masja: ‘Indirect geef je ze mee: kijk eens hoe lekker je je voelt als je beweegt. En het levert ook rechtstreeks iets op: sommige  van deze kinderen kwamen ’s ochtends vaak te laat, nu zijn ze op tijd, want ze willen mee rennen.’ Zelf is ze minder vaak ziek, sinds ze hardloopt. Maar het belangrijkste effect, volgens Masja: ‘Van rennen word je vrolijk.’

Loopmaatjes
De ene zondag loopt Angélique Verbrugh (50, beleidsmedewerker BOOR) samen met een loopgroepje, doordeweeks en op de andere zondag traint ze alleen. Angélique: ‘Heb ik alleen getraind, dan denk ik na afloop: dat heb ik toch weer mooi gedaan, in mijn eentje.’ Maar na afloop met haar loopmaatjes is ze nog tevredener: ‘De tijd gaat sneller als je samen loopt, want je hebt telkens andere gesprekken, en het geeft een kick om met zijn allen de afstanden op te bouwen.’
Ze was net vijftig geworden toen vorig jaar de oproep van BOOR binnenkwam om je aan te melden. Als ik het nu niet doe, doe ik het nooit meer, dacht ze. Het wordt haar eerste marathon. Ze is bovendien de enige van het bestuurskantoor van BOOR die deze afstand loopt. Soms denkt ze na een zware training weleens: ik met mijn grote mond ook. Maar het event gaat steeds meer leven binnen BOOR. Angélique: ‘Aan collega’s die op andere afstanden meedoen, vraag je op maandag hoeveel kilometer zij dat weekend hebben gelopen. En degenen die zelf niet meelopen, zeggen allemaal dat ze me komen supporten. Dus alleen al voor mijn collega’s wil ik het volhouden.’ Ze heeft zin in de gezamenlijke BOOR-trainingsdag op 21 februari. Kennismaken met andere BOOR-lopers, je T-shirt ophalen, en vooral de voorpret met elkaar. Angélique: ‘Ik zal de finish niet huppelend over komen, maar naarmate 7 april dichterbij komt krijg ik steeds sterker het gevoel: ik ga het gewoon flikken.’

Extra energie
‘Mensen slepen me er altijd doorheen,’ zegt Tom Stoute (38, ict’er en leerkracht op VSO Herenwaard). Hij loopt sinds twaalf jaar hard, liep twee marathons, twintig halve marathons en twaalf RopaRuns. Op 7 april loopt hij de halve marathon. Om de vijf kilometer zal er een bekende van hem staan. Sommigen geven eten of drinken aan, anderen zijn er om aan te moedigen. Tom: ‘Zeker op zo’n lange afstand heb je die support nodig. Tuurlijk word je toegejuicht door onbekenden, maar iemand die er speciaal voor jou staat, dat geeft extra energie om door te gaan.’
Tom zag de aankondiging voorbijkomen en dacht meteen: dit wil ik doen. Anderen waren ook enthousiast, en Tom won er nog wat collega’s bij. Tom: ‘Dan ging ik naar een collega toe en zei ik: “Joh, dit is wat voor jou.”’ Uiteindelijk doen er tien collega’s van zijn school mee.
Tom traint twee tot drie keer per week. Het hardlopen is een mooi moment om de dag te overdenken. Tom: ‘Ik sta voor een klas met leerlingen met autisme. Je maakt soms lastige dagen mee. Na vijftien jaar ervaring kan ik dingen inmiddels goed van me afzetten, maar het lopen helpt daarbij. Soms schiet me na een pittige dag de oplossing voor een probleem te binnen, andere keren loop ik mijn hoofd gewoon lekker leeg: dan maak ik mijn kilometers, denk aan niks, en luister Saybia, Queens of the Stone Age en andere fijne herrie.’

Win je de ochtend, dan win je de hele dag
Sinds hij voor de klas staat, zo’n zeven jaar nu, loopt Wijnand Ruytenberg (26, biologiedocent en mentor brugklas op vo Thorbecke) om de dag ’s ochtends hard. Vijf kilometer, in alle vroegte. Wijnand: ‘Als beginnende leraar voel je best wat spanning, voor de lessen die je gaat geven, de gesprekken die je moet voeren. Hardlopen helpt me om mijn lichaam letterlijk wakker te maken maar ook mentaal, om energie voor de hele dag te hebben.’ Die energie breng je vervolgens mee de klas in, je straalt het uit naar je leerlingen. Wijnand: ‘Die hebben het namelijk haarfijn door als je moe bent of niet lekker in je vel zit.’
Op het Thorbecke is veel aandacht voor sport en beweging, er zitten dus veel sportieve leerlingen op. Zelf kan Wijnand zich een leven zonder beweging ook niet voorstellen. Wijnand: ‘Beweging zorgt ervoor dat alles gaat stromen, ook biologisch gezien. Daarom is ’s ochtends sporten ook zo’n voordeel. “Win je de ochtend, dan win je de hele dag” zeg ik regelmatig tegen mijn klas.’
Voor de marathon traint hij in zijn eentje, zonder schema’s. Gewoon lopen hoe het goed voelt, de tijd nemen om van een duurloop te herstellen en veel eten na afloop, want man, wat krijg je er trek van. Maar vorige week deed hij mee met een training bij de atletiekvereniging van zijn collega Jerry, die op 7 april ook de marathon loopt. Samen rennen, tips krijgen van ervaren lopers uit de groep – nooit je afstand met meer dan tien procent per week verhogen – de sfeer met elkaar, en dan het zonnetje dat doorbreekt, dat beviel hem. Hij hoopt de marathon binnen 3,5 uur te lopen. Wijnand: ‘Maar hoe het ook gaat: na afloop laat ik mijn eindtijd in mijn medaille graveren.’

 

Eerdere artikelen die ik voor BOOR schreef, lees je hier en hier.

 

 

 

 

Fotograaf over Feijenoord

28 februari 2019

Maandelijks interview ik fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze maand was hij in Feijenoord.
Voor Uitagenda Rotterdam, de rubriek ‘Buurten’. Je leest het interview hieronder.

Eerder sprak ik Boudewijn onder meer over KatendrechtVreewijk en Oude Noorden.

 

Feijenoord

‘Bij de ingang van Skateland zijn mannen met cirkelzagen aan het werk, het geluid snerpt in mijn oren. Binnen, in de grote hal, zijn kinderen aan het stuntsteppen. In de kantine buigen hun ouders zich over hun smartphones.

Ik ga aan een tafel zitten. Even later zet een man een blad met kommen soep neer, voor de vrijwilligers. Ze schuiven aan, zeven mannen die hier al jaren werken, ze geven mij ook een kom soep, en ze vertellen. Over hoe ze samen de tent, die al sinds 1999 bestaat, runnen. Dat ieder van hen zijn eigen taak heeft: de een kookt, de ander timmert, een van hen is gespecialiseerd in het maken van skateobjecten. Ze vertellen over de nieuwe entree waaraan ze werken. Over hoe stil het was in juli en augustus. Over de Rotterdamse skateboarder Tim Zom, die hier altijd kwam, tot hij te veel tijd kwijt was met handtekeningen uitdelen, en dat zij zelf niet skaten, zij blijven liever heel. Na de soep krijg ik een rondleiding, ik hoor afmetingen en materiaalsoorten, zie hoe de kok in de kantine ondertussen razendsnel sperziebonen dopt.

Mensen die je fotografeert kun je alles vragen, weet ik inmiddels. Ga eens hier zitten, doe eens dat. Ik vraag de mannen om in het midden van de ramp te staan en groepeer een paar stuntsteppers om hen heen. Maar het galmt in de hal, mijn stem is niet luid genoeg voor al te veel verzoeken, en boven alles voel ik de haast van deze mannen: er moet verder geklust, getimmerd, gerepareerd worden. Ik maak de foto en laat ze gaan.’

 

 

Foto © Boudewijn Bollmann

Fotograaf over Oude Noorden

6 februari 2019

Elke maand interview ik fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze maand was hij in het Oude Noorden. ‘Ik voel me te gast; een Hollander tussen de Marokkaanse jurken.’

Voor Uitagenda Rotterdam, de rubriek ‘Buurten’. Je leest het interview hieronder.

Eerder was Boudewijn in KatendrechtVreewijkKop van Zuid en Oude Westen.

 

Oude Noorden

‘In de Noordmolenstraat fotografeer ik herfstbladeren, gevels, de etalage van een Marokkaanse winkel. De jurken en stoffen achter de ruit zijn kleurig en gevarieerd, maar ik ben niet tevreden. Ik stap de winkel binnen.

De eigenaar is aan het bidden achter de toonbank. Het voelt ongemakkelijk dat ik hem stoor. Hij verkoopt feestjurken, kaftans, djellaba’s, vertelt hij even later. Ik voel me te gast; een Hollander tussen de Marokkaanse jurken.

Zodra ik mijn camera heb gepakt, verdwijnt mijn ongemak. Nu heb ik een reden om hier te zijn. Ik vraag de eigenaar of hij iets naar voren wil leunen. Hij legt zijn handen voor zich op de toonbank.

Ernstig kijkt hij in mijn camera. Op foto’s wordt vaak gelachen, alsof dat is hoe je op een foto hoort te staan, losjes en op je gemak. Fotograaf Koos Breukel zei ooit: het is een misverstand dat een foto pas geslaagd is wanneer degene die erop staat ontspannen is.

Het is iets om naar te streven, vind ik, om in een portret ongemak te durven toelaten. Van de mensen op de foto, maar ook van jezelf als fotograaf. Ik heb nog vaak de neiging zalvende dingen te zeggen tegen degene die ik fotografeer, de boel te sussen, me af te vragen wat de ander van me vindt.
Oudere fotografen vind ik vaak beter dan jonge. Ze hebben meer mensenkennis en levenservaring, en het lef om het ongemak toe te laten. Ze weten precies wat je moet doen om iemands ware gezicht te laten zien. Zo ver ben ik nog niet.’

 

Foto: Boudewijn Bollmann

Vrijeschoolleerkrachten

22 december 2018

Voor Seizoener, ‘tijdschrift voor de vrijeschoolwereld’, interviewde ik drie mensen die eerst in het regulier onderwijs lesgaven, en daarna de overstap maakten naar lesgeven op een vrijeschool. Doordat ze er zelf als kind op zaten, of doordat ze voor hun eigen kind voor dit onderwijs kozen.

Constance Houweling: ‘Soms sta ik op het schoolplein als juf, soms als moeder. Sta ik op mijn vrije dag op het schoolplein om mijn zoon weg te brengen, denk ik: eigenlijk wil ik gewoon naar binnen, lekker voor de klas staan.’

 

[artikel]

Van schoolplein naar lerarenkamer

Je kind zit op de vrijeschool, zelf werk je als leerkracht in het regulier onderwijs. Overweeg je de overstap weleens? Deze drie ouders waagden de oversteek van schoolplein naar lerarenkamer: zij geven nu les op de vrijeschool. Waarover twijfelden zij van tevoren? Wat is het grootste verschil in lesgeven? En wat doe je als je je kinderen tegenkomt in de gang? Leerkracht Constance: ‘Het verraste me hoe soepel de overgang ging.’

 

Anna Schellart-de Jongh (42), invalkracht en IB’er op Vrijeschool Widar, Delft

‘Negen jaar geleden gingen we op zoek naar een basisschool voor ons oudste kind. Veel kleuterklassen vond ik kil, maar de kleuterklas van de vrijeschool was anders. Hier hingen geen letters aan de muur maar tekeningen, en elke tekening was anders. Hier werd nog gespeeld.

Lesgeven op de school van je kinderen
Ook mijn andere twee kinderen gingen daarna naar de vrijeschool. Zelf gaf ik intussen al jaren les in het regulier onderwijs. Ik had me altijd voorgenomen nooit les te geven op de school van mijn kinderen. Ik gunde hen de ruimte om fouten te maken zonder dat ik daar als moeder alles van zou meekrijgen. Toch geef ik nu les op de school van mijn kinderen.

Juf Anna of ‘de moeder van Noor en Olja’
Soms kom ik mijn dochters tegen in de gang of tijdens pauzewacht. Dan geven ze me een knuffel, en rennen weer naar hun vriendinnen. Hebben ze in de klas iets grappigs gezegd, dan hoor ik dat terug in de lerarenkamer. Ik ga gewoon naar het tienminutengesprek; als IB’er ken ik de resultaten al, maar ik zit daar op zo’n moment met mijn ‘ouderpet’ op. En spelen er kinderen bij ons thuis, dan noemen ze me niet ‘juf Anna’ maar gewoon ‘de moeder van Noor en Olja’.

Kan ik dit wel?
Het eerste jaar was intensief. Kan ik dit wel? vroeg ik me soms af. Alles is nieuw, en er zijn een paar grote verschillen met het regulier onderwijs. Bijvoorbeeld dat je je eigen lessen ontwerpt. Dat is even wat anders dan een lesmethode volgen. En verhalen vertellen, in plaats van voorlezen uit een boek. Verder heb je gewoon tijd nodig, en coaching door je collega’s, om je te verdiepen in de stof en de ideeën van het vrijeschoolonderwijs. Dat kost energie, maar het levert ook energie op: ik ben blij dat ik dingen meer vanuit mezelf mag doen.

Enorme verrijking
Ik ben voortrekker hier op school bij het vormen van een visie op en het maken van een leerlijn voor ICT. Hoe verhoud je je als vrijeschool tot technologie, wat kun je over dit onderwerp filteren uit Steiners theorieën? Alles bij elkaar kan ik inmiddels oprecht zeggen: ik kan dit. Wat ik doe, klopt. Lesgeven vanuit je hart is een enorme verrijking – ook voor jezelf.’

 

 

Gertien Ottevanger (36), invalkracht kleuterklassen Dordtse Vrijeschool

‘Ik gaf als invalkracht les op verschillende montessorischolen. Op de pabo was ik enthousiast over montessori, maar in de praktijk vond ik het vooral veel ‘moeten’. Je rondes maken, je individuele lesjes geven, en ondertussen alert zijn of het aan de andere kant van de klas goed gaat. Ook de kleuters zelf ‘moesten’ veel, letters leren was eerder een verplichting dan een mogelijkheid.

Mailtje naar de schoolleiding
Toen mijn zoon geboren was koos ik ervoor fulltime voor hem te zorgen. Ik vroeg me af of ik ooit zou terugkeren naar het montessorionderwijs. Vanaf zijn tweede ging mijn zoon naar het Peuterhuis, in Dordrecht. We vonden het er prettig en huiselijk, en inmiddels zit hij op de Dordtse Vrijeschool. Op een dag vlak voor de zomervakantie werd zijn juffie ziek, er was geen vervanging, zijn klas moest naar huis. ‘Ik zou best willen invallen,’ dacht ik. Ik twijfelde even – weet ik genoeg van het vrijeschoolonderwijs af? – maar dacht er meteen achteraan: daar heb je bijscholing voor. Ik stuurde een mailtje naar de schoolleiding.

Uit volle borst
Vanaf september draai ik mee in de kleuterklassen. Mijn eerste dagen als invalkracht heb ik er inmiddels opzitten. De oudste kleuters helpen me, vertellen waar de eetbordjes staan en zetten uit volle borst de ochtendspreuk in, waardoor ik alleen maar hoef in te stromen.
Het is allemaal nog vers, natuurlijk. Maar ik merk bij mezelf dat ik zoveel rustiger voor de klas sta. Niet meer die strakke regeltjes, niet meer die torenhoge verwachtingen over de kinderen. De dag verloopt natuurlijk, waardoor ik me als juf ontspannen voel – en dat weer uitstraal op de kinderen. Toch neem ik ook goeie dingen mee van het montessori. De uitspraken ‘Help mij het zelf te doen’, en ‘Laat je woorden geteld zijn’ vind ik nog altijd waardevol.

Onderwijs waar je blij van wordt
De kinderen geven me enorm veel energie. Hoe ze helemaal opgaan in hun spel en fantasie, hoe de oudste kleuters de jongsten met hun jas helpen als we naar buiten gaan, een kind dat in opperste concentratie zit te tekenen. Hun enthousiasme, elke dag weer, op alle vlakken. Alles opgeteld zeg ik nu: als je je niet prettig voelt bij de ideeën van het onderwijs waar je lesgeeft, kijk dan verder, en zoek naar het onderwijs en de school die bij je passen en waar je blij van wordt.’

 

 

Constance Houweling (45), leerkracht en IB-taken op Vrijeschool Vredehof, Rotterdam

‘Ik herinner me dat ik als jonkie op mijn eerste school een collega had die daar al vijfentwintig jaar werkte. Ik wilde juist altijd verder kijken dan de muren van één school. Een jaar geleden zocht de vrijeschool van mijn zoon leerkrachten. ‘Vrijeschoolervaring is een plus’, stond er in de vacature. Ik reageerde – zonder die ervaring. Vijf minuten later belde de directeur. Of ik op gesprek wilde komen.

Jezelf zijn
Als ouders lieten wij vier jaar geleden onze zoon van zijn reguliere basisschool naar de vrijeschool overstappen. Al na een maand merkten we dat hij hier kon ‘uitademen’ en zichzelf zijn. Inmiddels loop ik zelf als juf rond op deze school, en ik heb nog nooit ergens gewerkt waar ik zo mezelf mag en kan zijn. Het is vooral de ruimte die je als leerkracht krijgt: om op dinsdagmorgen met je klas in het bos te wandelen, om een hele middag te handwerken, om op je eigen, creatieve manier inhoud en vorm te geven aan het onderwijsaanbod.

Piepkuiken
Ik zit drieëntwintig jaar in het onderwijs, heb inmiddels een soort ‘easyness’ ontwikkeld, ik schrik niet meer zo snel van dingen. Sta ik als nieuwe juf voor een klas, dan proberen de kinderen me uit. Ik zie het, herken het, en weet na al die jaren hoe ik ermee om kan gaan. En toch voel ik me dan, heel even, een piepkuiken. Juist dit soort momenten vind ik leuk. Ze houden je wakker, ze houden je scherp.

Soepele overstap
Ik werk hier nu bijna drie maanden, en het heeft me verrast hoe soepel de overstap ging. Mijn collega in de klas naast de mijne is mijn maatje en vraagbaak, de teamvergaderingen zijn een goede manier om kennis op te doen, en ik lees veel. Maar het is vooral een organisch proces: kijken en luisteren naar collega’s, ervaringen opdoen, je laten meenemen in het ritme van de klassen, in het gedachtengoed van het onderwijs, in de jaarfeesten. Bovenal voel ik me gesteund.

Verschillende rollen
Soms sta ik op het schoolplein als juf, soms als moeder. Dat kan lastig zijn. Als mijn zoon kattenkwaad heeft uitgehaald, weet ik dat als eerste. Maar het helpt om die verschillende rollen te benoemen. En vaak moet ik er ook om grinniken. Sta ik op mijn vrije dag op het schoolplein om mijn zoon weg te brengen, denk ik: eigenlijk wil ik gewoon naar binnen, lekker voor de klas staan.’

 

 

 

 

Jongen van acht

18 december 2018

Voor de zesde keer interviewde ik bibliotheekbezoekers voor de ‘Ik bieb’-reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam.
In opdracht van Stof Rotterdam.

Mees (8): ‘Dit vind ik het fijnst: dat ik uit school kom, dat het weekend is en ik kan uitslapen, en dat ik dan de hele dag met Sep kan rondhangen.’

 

Mees Hogeweg (8), Centrum

‘Ik ben in augustus acht geworden, dus nu mag ik lekker de acht-tot-twaalfboeken lezen. Mijn vrienden en ik houden allemaal van de serie Spirit Animals. Daar verschijnen steeds nieuwe delen van. Die zijn vaak uitgeleend – door ons.

De waanzinnige boomhut
Ik vind lezen best leuk. Dolfje Weerwolfje, De waanzinnige boomhut – daar heb ik net het laatste deel van gelezen -, boeken van Roald Dahl. Mijn ouders lezen me voor, en ik lees zelf, lekker op mijn eigen tempo. Soms gaan we naar voorstellingen. ‘Buurman en buurman’ heb ik gezien. En ik wil wel naar Superloeser, over een meisje dat knakworsten uit haar polsen schiet. Maar er zijn dus ook héél veel andere dingen die je kan doen.

Breakdance
Ik zit op breakdance, dat is een vorm van hiphop. Het is eigenlijk een soort ruzie, maar dan vecht je het uit in de vorm van een dans. De meester is niet streng, maar als je niet oplet moet je tien keer opdrukken. Van breakdance word je lenig, en sterk, want je moet veel met je handen doen en op de grond.

Try not to laugh
Sep is mijn beste vriend. Vroeger zaten we naast elkaar in de klas, nu niet meer, we haalden kattenkwaad uit. We kijken samen YouTube-filmpjes van “Try not to laugh”, en we houden allebei van gamen: Minecraft, Fortnite. We tekenen en skaten en spelen buiten. Dit vind ik het fijnst: dat ik uit school kom, dat het weekend is en ik kan uitslapen, en dat ik dan de hele dag met Sep kan rondhangen.’

 

Hier lees je het verhaal van stadsdichter Derek Otte en hier die van ‘ik ben geen fitgirl’-Isabelle.

Fotograaf over Oude Westen

13 december 2018

Elke maand interview ik fotograaf Boudewijn Bollmann over de foto die hij maakt in een Rotterdamse buurt. Deze maand was hij in het Oude Westen, op de Nieuwe Binnenweg, om precies te zijn: in de Paradijskerk. ‘De wereld komt me ineens hard en gehaast voor.’

Voor Uitagenda Rotterdam, de rubriek ‘Buurten’. Je leest het interview hieronder of hier.
Eerder was Boudewijn in Katendrecht, Vreewijk en Kop van Zuid.

 

Boudewijn Bollmann over het Oude Westen

‘In het Oude Westen ken ik alle straten, ik hou van zijn levendigheid. Toch zoek ik er af en toe de stilte van de Paradijskerk op. Ik geloof niet in God, maar ik overdenk de dingen, tel mijn zegeningen, en vervolg mijn weg.

Maar op deze vrijdagavond ben ik een vreemde hier, met camera bovendien. Ik beloof de koster dat ik de mensen onherkenbaar zal fotograferen. Ik schuif in het derde bankje en kijk naar achterhoofden.

Elke week komt deze groep bij elkaar voor het Taizégebed: eenvoudige, meditatieve gezangen en gebeden, vanavond begeleid door gitaar. Naast het altaar hangt een playlist met de nummers van de liederen. Die klinken ouderwetser dan ik had verwacht, middeleeuws bijna, met veel halleluja’s. Het stemt me kalm. Na het gebed komt de groep naar me toe. “Je mag ons best van voren fotograferen, hoor,” zeggen ze. Ze gaan weer zitten, zingen verder.

Ik besef dat ik me tijdens het gebed, onwillekeurig, een beeld heb gevormd van deze mensen. Alsof ze zich in een werkelijkheid bevinden waarin ik me, als gewone volkse jongen, nooit zal begeven. Maar als we na afloop koffiedrinken in het zijkamertje wordt er nuchter en praktisch vergaderd over hoe ze meer jonge mensen kunnen bereiken – iets met flyers, misschien – en iemand vraagt: “Naar welke kroeg gaan we?”
We wassen de koffiekopjes af, en dan staan we buiten, in de drukte van de Nieuwe Binnenweg, mensenmassa’s bij Rotown en Stalles. De wereld komt me ineens hard en gehaast voor. De groep verdwijnt de stad in, richting kroeg. Ik fiets naar huis.’

 

Foto: Boudewijn Bollmann

Onderwijsvernieuwer

11 december 2018

Toevallig (of niet toevallig, geen idee) interview ik de laatste tijd veel mensen in het onderwijs. Het valt me op dat ze allemaal zo bevlogen zijn – een woord dat je misschien de laatste tijd vaak en over nogal veel mensen hoort zeggen, maar het woord past echt bij deze groep.

Karel Philipsen zit al bijna vierenveertig jaar in het onderwijs. Hij gaf aardrijkskundeles, was mentor, mede-oprichter tweetalig onderwijs, stond aan de basis van EarlyBird.  En gaat in december met pensioen. Ik interviewde hem voor het magazine van Stichting Boor.

Je leest Karels verhaal hieronder.

 

Karel Philipsen werkt bijna 44 jaar in het onderwijs. In december neemt hij afscheid. Hij begon als aardrijkskundeleraar bij Wolfert van Borselen, werkte er als schoolleider, was mede-initiatiefnemer voor tweetalig onderwijs en stond aan de basis van EarlyBird. Het waren volle en vaak woelige jaren. ‘Kwamen we weer met een wild idee.’

In zijn afscheidsspeech wil hij ‘Postscript’ voorlezen, een gedicht van Seamus Heaney, een  van zijn favoriete dichters. Een regel uit het gedicht is: ‘A hurry through which known and strange things pass’. Karel Philipsen: ‘Dat ‘hurry’, ongeduld, herken ik in mezelf – en ik heb weleens vernomen dat anderen er ook zo over denken. Heb ik een wild idee, dan kan het me niet snel genoeg uitgevoerd worden.’

Platentektoniek
Maar eerst even terug naar 1968. Karel is vijftien, zit in de derde klas van de middelbare school, en krijgt aardrijkskunde van ‘een verschrikkelijk goede’ leraar. Karel: ‘Hij vond, buiten de bestaande leerstof, altijd nieuwe dingen om ons als leerlingen te blijven prikkelen. Zo vertelde hij over de platentektoniek, een theorie die eind jaren zestig nieuw was.’ Dat wil Karel ook: lesgeven. In aardrijkskunde, het mooiste vak ter wereld, omdat het zo veel disciplines combineert, omdat het gaat over processen in tijd en ruimte, omdat er binnen het vak zo veel ruimte is voor verwondering.

Van Schiphol naar Rotterdam
Karel gaat sociale geografie studeren aan de Universiteit van Utrecht, en in 1977 begint hij als aardrijkskundeleraar op de Wolfert van Borselen. Hij geeft les aan anderstalige kinderen, zoals kinderen van de Internationale Schakelklas (ISK) en migrantenkinderen uit China, Turkije, Marokko. Dit waren kinderen die de weg van Schiphol naar Rotterdam kenden, of van Tanger naar Rotterdam, maar die niets wisten van de stad en van Nederland zelf. Karel voelt dat hij hier het verschil kan maken: ‘Deze kinderen hadden bij het volgen van aardrijkskunde meer nodig dan puur wat in de boeken staat. School was voor hen onderdeel van hun emancipatieproces. Ik moest ze helpen hier hun weg te vinden, letterlijk en figuurlijk, om dit land, deze samenleving, de mensen en culturen om hen heen te begrijpen.’ Dat begrip is tenslotte de basis die je nodig hebt. Voor je vervolgstudie, je werk, je hele leven.

Wild idee (1)
Inmiddels is Karel binnen de Wolfert behalve aardrijkskundeleraar ook mentor. Hij wordt in 1992 coördinator van het nieuw op te richten tweetalig vwo, een van de eerste in Nederland. Deze afdeling gaat hetzelfde jaar nog van start: de helft van het onderwijs is in het Nederlands, de andere helft in het Engels.
Karel staat nog steeds voor de klas, maar daarnaast geeft hij, samen met zijn ‘maten’ – de andere leraren – en met de schoolleiding en deskundigen van buitenaf, gestalte aan het tweetalig onderwijs. Plannen uitstippelen, pionieren, didactiek van vreemdetalenonderwijs ontwikkelen. Het idee voor tweetalig vwo komt niet vanuit de regering, het is een initiatief vanuit de school, vanuit henzelf. ‘We bedachten en voerden alles samen uit.’ Het tweetalig vwo wordt een succes. Tien jaar later zal ook het tweetalig havo volgen.

Wild idee (2)
Maar het is nog niet klaar met de wilde plannen. In 2003 start Karel met EarlyBird. Het idee komt van Wolfert, waar hij inmiddels sectordirecteur tweetalig is, het project wordt uitgevoerd onder de vleugels van Stichting BOOR. Het idee is om een doorlopende leerlijn Engels voor kinderen van vier tot achttien jaar te ontwikkelen. EarlyBird richt zich op het basisonderwijs. De naam bedacht Karel, afgeleid van de uitdrukking ‘Early bird catches the worm’: hoe eerder je erbij bent, hoe beter. Ze gingen langs basisschooldirecteuren om te polsen hoe ze dachten over het idee om de helft van hun onderwijs in het Nederlands te geven en de andere helft in het Engels. Karel: ‘Of we soms een gaatje in ons hoofd hadden? was hun meest gehoorde reactie. Wij hadden de ambities, zij de realiteitszin.’ Bij de start van de pilot, die van 2006 tot 2010 loopt, geven tien BOOR-basisscholen drie tot vijf uur per week les in het Engels.

Words & Birds
Karels werk is in de loop van de jaren veranderd. Hij geeft leiding aan de organisatie van EarlyBird, doet schoolbezoeken en kwaliteitsbeleid, is betrokken bij wetenschappelijk onderzoek en werkt samen met uitgevers aan nieuwe materialen voor EarlyBird, zoals het ‘Words & Birds’-programma. En hij staat niet meer voor de klas. Hij mist het lesgeven nog elke dag. Hij herinnert zich zijn laatste les precies, het was mei 2001, hij gaf een van zijn fijnste vakken, ‘Landscape and poetry’, over de relatie tussen verbeelding en de letterlijke ruimte. Maar EarlyBird is een succes, het groeit uit tot een landelijk project. Karel: ‘Veertienhonderd basisscholen “doen” nu meer met Engels dan het standaardprogramma, driehonderd scholen over het hele land zijn aangesloten bij het EarlyBird-netwerk.’

Belang van twee- of meertaligheid
Karel is tevreden, op zich. Overheid en onderwijs zien, meer dan in die woelige startperiode in het begin van deze eeuw, het belang van twee- en soms meertaligheid op basisscholen. Maar we zijn er nog niet, vindt hij. ‘Als je kijkt naar Rotterdam, naar hoe de stad steeds internationaler wordt, en als je denkt aan de nieuwe migratiestroom nu, met veel meer hoogopgeleide mensen en hun kinderen, vraag ik me af of we in Rotterdam wel ambitieus genoeg zijn en hard genoeg streven naar nog meer tweetalig primair onderwijs.’ Bovendien is hij teleurgesteld dat de doelen voor EarlyBird zijn verlaagd. De insteek in 2003 was dat een basisschool drie tot vijf uur per week Engels gaf. Inmiddels is dat een tot twee uur per week. En het plan dat alle BOOR-scholen EarlyBird zouden invoeren, is verlaten.

Veertig jaar kansen
Tegelijkertijd heeft hij bij BOOR ruim veertig jaar lang kansen gekregen om mee te werken aan veranderingen in het onderwijs. Het meest trots is Karel op de nu lopende, landelijke pilot tpo (tweetalig primair onderwijs). Negentien scholen (waaronder BOOR-scholen De Blijberg en De Passepartout) doen mee aan de pilot, waarin dertig tot vijftig procent van het onderwijs in het Engels wordt gegeven. Karel: ‘Kom ik toch weer terug bij die vraag bij de start van EarlyBird, naar de notie van tweetalig onderwijs. Tpo is een prachtige tussenvorm tussen aan de ene kant het internationaal onderwijs, waarin je alle lessen in het Engels hebt, en aan de andere kant de EarlyBird-lessen.’

Biografie van Slauerhoff
Er zit nog een bak werk in de pilot tpo, maar Karel zelf is na december met andere dingen bezig. Vrijwilligerswerk voor zijn cricketvereniging, bijvoorbeeld. Reizen, nog meer dan nu. De biografie van Slauerhoff lezen, en poëzie, natuurlijk. Karel: ‘Ik word in elk geval geen oud mannetje met een Kamer van Koophandel-nummer. Maar als mensen vragen of ik wat voor ze wil doen, vind ik dat niet erg.’

 

 

 

Meisje van tien

11 december 2018

Voor de zesde keer interviewde ik bibliotheekbezoekers, voor de ‘Ik bieb’-reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam.
In opdracht van Stof Rotterdam.

Madelief: ‘De Romeinen waren netter dan de mensen die voor hen leefden. Ze hebben allemaal dingen uitgevonden. Het riool, bijvoorbeeld, en spiegels, en dakpannen.’

 

Madelief Hogeweg (10), Centrum

‘Ik hield altijd al van geschiedenis, maar toen we bij het Archeon geweest waren helemaal. Je kunt daar zien hoe de Romeinen leefden, er zijn gladiatorgevechten en je kunt er Romeinse poffertjes eten – die maakten ze van pap en rozijnen. Na het Archeon zocht ik filmpjes op over de Romeinen, en boeken in de bieb.

De Romeinen waren netter
Eerst kon ik in de bieb niks vinden over de geschiedenis van de Romeinen. Toen heb ik toch maar hulp gevraagd aan iemand die hier werkte. De Romeinen waren netter dan de mensen die voor hen leefden. Ze hebben allemaal dingen uitgevonden. Het riool, bijvoorbeeld, en spiegels, en dakpannen.

Twee boeken tegelijk
Vaak lees ik twee boeken tegelijk. Ik ben nu bezig in Het wonderlijke verhaal van Hendrik Meier, van Roald Dahl, en in deel 5 van Harry Potter, De Orde van de Feniks. Eigenlijk moet ik het boek over Hendrik Meijer als eerst uitlezen, want die moet terug naar de bieb. Van mijn moeder mag ik van Harry Potter de film pas zien nadat ik het boek gelezen heb. Maar bij deel 5 hebben we gesmokkeld.

Fantasie de vrije loop laten
Ik lees ook strips, Donald Duck, bijvoorbeeld. Van strips is het leuk dat je op elke bladzijde plaatjes hebt. Aan de andere kant: als je alleen maar tekst hebt, kun je je fantasie de vrije loop laten. Matilda heb ik wel duizend keer gelezen. Ik vind het grappig hoe een klein maar slim meisje streken uithaalt bij haar ouders. Die verdienen dat ook, hoor. De Minpins is ook een tof verhaal. Die heb ik als luister-cd. Luisteren voelt bijna hetzelfde als lezen.

Kinderboekenwinkel
Ik vind het belangrijk dat kinderen lezen. Van lezen word je slimmer. Later begin ik mijn eigen kinderboekenwinkel. Het wordt er heel gezellig, met boeken van de grond tot aan het plafond. Ik word de verkoper, en mijn winkel noem ik “Het Bloemetje”.’

 

(‘Ik bieb voor de helft’, de poster links, gaat over Christian).

Ontwerper

11 december 2018

Voor de zesde keer interviewde ik bibliotheekbezoekers, voor de ‘Ik bieb’-reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam.
In opdracht van Stof Rotterdam.

Isa Werleman: ‘Ik ben niet zo’n type dat alles zomaar even fluitend doet.’

 

 

Isa Werleman (18), Noord

‘Voor studeren heb je concentratie nodig, maar afleiding is overal. Ik studeer liever niet thuis, want daar is de rommel in mijn kamer die ik nog moet opruimen, mijn zusje van vijftien dat keiharde Spaanse hiphop draait, en mijn ouders die bezig zijn met verhuizen en daar veel over praten.

Afleiding op de loer
Ik ga af en toe naar de bieb om te studeren, of naar mijn school, die is dichterbij. Je mag er studeren in de lokalen waar op dat moment geen les is. Maar ook daar ligt de afleiding op de loer: andere studenten die in- en uitlopen, mijn telefoon, waar ik filmpjes op kijk, en soms ga ik “stiekem” vrij tekenen, terwijl ik eigenlijk een opdracht moet afmaken.

Wennen aan de stilte
Muziek luisteren helpt me om me af te zonderen van de wereld om me heen. Oortjes in en hiphop op: Kendrick Lamar, Childish Gambino, Mac Miller. Of juist relaxte jazz, van Masego, bijvoorbeeld, dat werkt ook goed.
Ik loop nu stage bij een ontwerpbureau. Er staat hier weliswaar muziek op, we hebben een Spotifylist en je mag verzoeknummers indienen, maar die muziek staat zacht. Ik ben de onrust van school gewend, en dat ik me nadrukkelijk moet afsluiten. Daardoor moest ik in het begin wennen aan de stilte op kantoor.

Dingen verwerken
Het is mijn laatste jaar op het Grafisch Lyceum. Ik heb bijna geen theoretische vakken meer, en hoef daardoor niet veel meer te blokken of uit mijn hoofd te leren. Ik ben vooral veel aan het maken en ontwerpen en tekenen. Maar ook daar heb je concentratie en rust voor nodig. Bovendien is alles op mijn stage nieuw, en ik ben niet zo’n type dat alles zomaar even fluitend doet. Aan het eind van de dag ben ik moe, ik heb tijd nodig om dingen te verwerken. Vroeger ging ik doordeweeks nog wel weg, ’s avonds. Nu vind ik rust belangrijker.’

 

(Op de poster links zie je trouwens Rafael, zijn verhaal lees je hier.)

Rector

20 november 2018

Ik interviewde Rob Fens, rector van scholengemeenschap Wolfert van Borselen, over zijn werk.  Aanleiding: het vijftigjarige bestaan van deze scholengemeenschap. In opdracht van Stichting Boor.
Je leest het interview hier (op de site van Boor) en hieronder.

De eerste foto is van het personeel in de jaren dertig van de vorige eeuw, de tweede foto is van augustus dit jaar (gemaakt door Carel van Hees).

 

Een scholengemeenschap van vijftig jaar

Scholengemeenschap Wolfert van Borselen bestaat dit jaar vijftig jaar. Er wordt teruggekeken, met een reünie en een jubileumboek, maar ook vooruit. Rector Rob Fens: ‘Ik heb al 21 jaar de leukste baan van de wereld’.

De geschiedenis van de Wolfert begint met een mammoet. De Mammoetwet, in 1963 door minister Jo Cals aangenomen, moet ervoor zorgen dat het onderwijs in Nederland kwalitatief beter wordt en dat er minder leerlingen uitvallen. Een van de oplossingen hiervoor is om meerdere onderwijssoorten binnen één school aan te bieden, zodat je als leerling een stap terug kunt doen als het niet goed gaat, en een stap vooruit als je een niveau hoger aankan. Scholen krijgen vijf jaar de tijd om zich op de invoering van de Mammoetwet voor te bereiden.
In 1968 opent openbare scholengemeenschap Wolfert van Borselen haar deuren.

Gebouw voor alle leerlingen
Bij de start van Wolfert van Borselen in 1968 kun je er mavo, havo en vwo volgen. In 1973 komt daar nog de Internationale Schakelklas (ISK) bij, voor allochtone en anderstalige kinderen. Het is weliswaar één scholengemeenschap, maar het onderwijs ervan is in deze beginjaren nog verdeeld over meerdere locaties.
In november 1979 verwoest een brand de volledige mavoafdeling van de Wolfert van Borselen op de Bentincklaan. De wens om een gezamenlijke locatie te vinden wordt nu groter. Bovendien neemt het leerlingenaantal van de scholengemeenschap af. Het is van groot belang om dat verlies in te dammen – ook voor de gemeente, waar op dat moment een sociaaldemocratisch bestuur zit, met een sterk geloof in het idee van een scholengemeenschap in één gebouw. Rob: ‘Die brand hielp ons uit de brand: ruim vier jaar erna, in 1983, verrees er een gebouw op de Bentincklaan waar alle leerlingen in pasten.’
Revolutionair is het gebouw voor die tijd, met een grote centrale aula, een ruime opvang op de begane grond met kluisjes – de kapstokjes met jassen verdwijnen uit beeld – , een sporthal met vier zalen, en gangen die zo breed zijn dat je er als leerling ook kunt werken. Kortom: een gebouw waar een gevoel van eenheid tot stand kan komen.

Weerbarstig
Dat idee van eenheid blijkt in de praktijk echter weerbarstig. Tot 1983 kent elke locatie zijn eigen sfeer, en ineens zitten alle leerlingen en leraren bij elkaar. Bovendien is er in 1987 nog een tak toegevoegd, de English Stream, later hernoemd tot Rotterdam International Secondary School (RISS), en in 1992 een tweetalige vwo-opleiding.
Wanneer Rob in 1997 als rector bij de scholengemeenschap binnen komt betekent dat: 1250 uiteenlopende leerlingen van verschillende niveaus en afkomsten onder één dak. Rob: ‘Ik herinner me dat ik op de vide van de aula stond en naar beneden keek. Hier zag je een plukje kinderen uit Kralingen, daar een plukje kinderen uit Delfshaven, verderop de vluchtelingen- en allochtone kinderen uit de schakelklas, weer ergens anders de expatkinderen bij elkaar. Ondanks dat ene gebouw waar we samen in zaten. En ondanks alles wat we organiseerden om de leerlingen met elkaar te laten mixen. De vwo’ers wilden grootse discoavonden, de ISK-leerlingen werden juist overspoeld door de massaliteit; nooit was het op maat.’

Wolfert-aflevering van Flikken Rotterdam
Ook het mengen van de docenten van de verschillende locaties verliep in het begin moeizaam. Rob: ‘Er was uiteraard één personeelskamer, maar als voormalig ulo-docent ging je niet aan tafel zitten bij oud-hbs-docenten, en de docenten die hiervoor op het gymnasium hadden lesgegeven, voelden zich superieur aan hun collega’s die “alleen maar” hun tweedegraads in dat vakgebied hadden voltooid.’
De activiteiten die de personeelsvereniging organiseerde, hielpen enigszins om de band tussen de docenten aan te wakkeren. Zo werden er klassiekemuziekavonden georganiseerd, waarbij docenten optraden en waarvoor ook buurtbewoners werden uitgenodigd, er waren sportactiviteiten en puzzeltochten. Rob: ‘Er is zelfs ooit een krimi gemaakt door de docenten. Onder leiding van de afdelingen toneel en beeldende vormgeving speelden alle medewerkers in groepjes een scène uit het scenario. Aan het eind van de dag werd de film vertoond. Een soort Wolfert-aflevering van Flikken Rotterdam.’
Wat ook hielp, in die beginjaren, was de gezamenlijke vijand, in de vorm van het kabinet-Lubbers, dat bezuinigde op onderwijs. Rob: ‘Ik heb zelf als docent ook nog op het Malieveld gestaan, met lang haar en laarzen aan. Het versterkte het gevoel van: “Willen we iets veranderen, dan moeten we het van elkaar hebben.”’

Van één naar zes scholen
Intussen loopt het aantal leerlingen tussen 1983 en 1990 echter nog steeds terug – ook het nieuwe gebouw kan die terugval niet stoppen. De gemeente stelt een fusie voor tussen de Wolfert van Borselen en een noodlijdende huishoudschool in Rotterdam-Overschie. Rob: ‘Maar waarom zou je twee scholen die slecht lopen aan elkaar koppelen?’
De MR houdt de fusie tegen, en de school komt met een eigen reddingsplan. Om hun onderwijs aantrekkelijker te maken voor een grote groep leerlingen, start de Wolfert in het schooljaar 1992 met een tweetalige vwo-opleiding (tweetalig havo volgt in 2001-2002).
In 2000 is het schoolgebouw aan de Bentincklaan overvol. In plaats van een leerlingenstop door te voeren, besluit de school te streven naar kleinere eenheden: elke afdeling krijgt de ruimte voor het ontwikkelen van een eigen sfeer en identiteit, waar je als leerling specifiek voor kiest. Dat houdt ook in dat elke afdeling van de school op termijn een eigen locatie krijgt. Voor de RISS wordt een nieuwbouwvleugel gebouwd aan het gebouw van Wolfert Tweetalig. Wolfert College, met mavo, havo, vwo en de schakelklas (ISK), komt na een aantal tussenstations terecht op de Walenburgerweg. Wolfert Tweetalig blijft op de Bentincklaan.
In augustus 2003 komt er een vierde school bij: de Wolfert Dalton, in Rotterdam-Noord, in de plaats van het vroegere, verlieslijdende Caland-lyceum. Rob: ‘Voor de gemeente was het van belang dat er in Noord voortgezet onderwijs bleef bestaan. “Wie neemt het over?” werd er tijdens een rectorenvergadering gevraagd. Mijn collega’s van andere Rotterdamse scholen keken uit het raam. Ik zei: wij gaan het doen.’
In Lansingerland vestigen zich vervolgens Wolfert Lyceum (ook Dalton) in 2005, en Wolfert Lansing, een vmbo, in 2008.

Stenen stapelen
Sinds de verandering die rond 2000 is ingezet, groeit het aantal leerlingen van de scholengemeenschap. De grootste uitdaging nu is een direct gevolg van die groei, namelijk: huisvesting. Rob: ‘Veel van onze scholen worden te klein of zijn al te klein. We hebben te maken met uitbreidingsplannen, tijdelijke oplossingen en nieuwbouwplannen. Ik ben soms drukker met stenen stapelen en overleg met architecten dan met onderwijs. Gelukkig heb ik 550 collega’s die met energie en toewijding voor de klas staan. Ik heb al 21 jaar de leukste baan van de wereld.’

 

 

 

Fotograaf over Kop van Zuid

2 november 2018

Voor de rubriek Buurten, in Uitagenda Rotterdam, dwaalt fotograaf Boudewijn Bollmann door een buurt in Rotterdam, en ik interview hem over de foto die hij hier maakt. Deze maand was hij op Kop van Zuid. Boudewijn: ‘Toen ik net begon met fotografie dacht ik: ik ga alleen maar steegjes en gebouwen fotograferen, het liefst ’s nachts.’
Hieronder lees je verder (of hier.)

Eerdere teksten, over Katendrecht en Vreewijk, lees je hier.

 

 

Kop van Zuid

‘Ik zie ze liggen als ik aan kom fietsen over de brug. Vandaag is hun eerste les architectuurfotografie. “Als je vanaf hier die kant op kijkt,” zegt docent Ada tegen haar cursisten, “en dan exact zo inzoomt, dan vallen de lijnen precies samen.”

Toen ik net begon met fotografie dacht ik: ik ga alleen maar steegjes en gebouwen fotograferen, het liefst ’s nachts. Tot ik in die nachten daklozen en zwervers ontmoette met wie ik aan de praat raakte. Al snel fotografeerde ik vooral mensen. Ontmoetingen zijn ongewis en mensen onvoorspelbaar, dat maakt een foto spannend en fotograferen een avontuur.

Ik mag met de groep mee. Ada geeft uitleg over kadreren, vlakverdeling en compositie. De cursisten volgen Ada’s instructies op. Zelf voel ik wat ik vroeger, in de klas, al voelde: dat ik het op mijn eigen manier wil doen.

We fotograferen de Erasmusbrug, de iconische gebouwen van Kop van Zuid, de weerspiegeling van de brug in die gebouwen. In deze buurt is het lastig ontkomen aan de vaste vergezichten – de skyline van de stad, de contouren van de haven. Het is als de grappen over onze relatie met Amsterdam en het beeld van “de handen uit de mouwen”: je hebt het al duizend keer gezien en gehoord. Ik verlang naar het fotograferen van mensen.

De groep richt zijn lenzen nu op het kantoor van het Havenbedrijf. Ook ik kijk omhoog, de lucht in, terwijl ik weet en voel dat het interessantste zich niet daarboven, maar vlak voor mijn neus, op straat, afspeelt.’

 

 

Foto © Boudewijn Bollmann

Fotograaf over Vreewijk

25 september 2018

Voor de rubriek Buurten, in Uitagenda Rotterdam, dwaalt fotograaf Boudewijn Bollmann door een buurt in Rotterdam, en ik interview hem over de foto die hij hier maakt.

‘Ik kijk naar ze door mijn camera. Twee mensen, met andere levens en andere achtergronden, vreemden van elkaar maar nieuwsgierig naar elkaar. Dat biedt hoop, in deze weerbarstige wereld.’

Het hele verhaal lees je hieronder:

 

Vreewijk

‘Een windstille woensdagmiddag in Vreewijk. Het is rustig op straat. Een meisje stofzuigt haar auto, ze groet me. Mooi, vind ik dat, als er gegroet wordt, dat gebeurt me in deze stad te weinig.

Feyenoordvlaggen aan vlaggenstokken voor de ramen, in Vreewijk is De Kuip letterlijk dichtbij. Laagbouw overal, het ene dak komt niet boven het andere dak uit, de gevels hetzelfde, alles is hier gelijk. En groen; bijna alle huizen hebben een achtertuin, via achterompaadjes loop je de hele buurt door. Ik pluk rijpe bramen van een overhellende bramenstruik. Vreewijk, bedenk ik, is een vriendelijke wijk.

Op de Brink ontmoet ik Fred. Fred is 75 en heeft zojuist het huis bezocht waar hij is geboren en tot zijn vijftiende woonde. Op de hoek waar nu een fysiotherapeut zit was vroeger een winkel waar je milkshakes kon kopen, vertelt hij, milkshakes waren toen iets nieuws. Fred was een kwajongen, haalde op de Brink boevenstreken uit met zijn vriendjes, natuurlijk deden ze dat, “een echte Rotterdammer houdt van avontuur”. Hij vertelt me over het fenomeen tuindorp, en dat het stratenplan naar Engels voorbeeld is.

Dan komt Nico, 17, het plein op lopen. Hij woont hier vlakbij. “U ziet er goed uit voor uw leeftijd,” zegt Nico tegen Fred. Ik vraag of ze naast elkaar willen gaan zitten. Ze praten verder, over vroeger, over nu. Nico is een geconcentreerde luisteraar, Fred een geboren verteller. Ik kijk naar ze door mijn camera. Twee mensen, met andere levens en andere achtergronden, vreemden van elkaar maar nieuwsgierig naar elkaar. Dat biedt hoop, in deze weerbarstige wereld.’

 

Foto © Boudewijn Bollmann

Fotograaf over Katendrecht

27 augustus 2018

Voor de nieuwe rubriek ‘Buurten’, in Uitagenda Rotterdam, dwaalt fotograaf Boudewijn Bollmann door een bekende of minder bekende buurt in Rotterdam, ik interview hem over de foto die hij hier maakt en zijn indrukken van de wijk.

Van Katendrecht maakte Boudewijn bovenstaande foto. Zijn verhaal over Katendrecht lees je hier, en hieronder: 

 

Katendrecht

‘Thuis, op Google Earth, zie ik een groot houten speelschip midden in de wijk. Ik fiets erheen, maar vind alleen een zandkuil, met de contouren van het schip. In de kuil speelt een meisje.

Ik fotograaf iemand pas nadat ik met hem of haar gesproken heb. In de tijd waarin ik de foto maak, moeten we ons met elkaar verbonden voelen. Daarom wil ik eerst met woorden dichterbij komen, toegelaten worden.

Eva heet het meisje, ze is met haar moeder. Ze geeft me een rondleiding door de hut. Die heeft ze gebouwd met Rosie en nog drie vriendinnen. Rosies vader is architect, die heeft geholpen. De hut is de vergaderplek voor hun club en er zit een museum in: een plank met de schelpen, steentjes en stukjes glas die ze onder het zand vonden.

Ik fiets verder door de buurt, kijk naar woontorens, hoogbouw, braakliggende grond. De bouwmarkt is dicht, die moet straks, net als het schip van Eva, plaatsmaken voor nieuwbouw. Mensen willen hier wonen.

En ze willen hier rondkijken. Ik zie Chinezen met reisgidsen, een groep docenten krijgt een rondleiding, een glazenwasser verzucht: “Je bent de zoveelste die me ondervraagt over de buurt.”

Maar kijk je voorbij de toeristen, voorbij de SS en de Fenix Food Factory, dan zie je op Katendrecht wat je overal in Rotterdam ziet. Kleine taferelen, geen grote gebaren: twee mensen die staan te wachten bij een bushalte, iemand die schuin de straat oversteekt. Ik zou me hier thuis kunnen voelen, met de mensen om me heen, en omringd door het water.’

 

 

Foto © Boudewijn Bollmann

Bijna-pensionado

15 augustus 2018

Voor de vijfde keer interviewde ik bibliotheekbezoekers, voor de ‘Ik bieb’-reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam.
In opdracht van Stof Rotterdam.

 

‘Ik bieb nog wel effe’

 

 

Rina, 62, Centrale bieb

‘Al 44 jaar werk ik op één minuutje lopen van de bieb. En ik heb al bijna net zo lang een abonnement. Het liefst lees ik in bed: kussens in mijn rug, op mijn nachtkastje mijn e-reader en een stapel boeken. Over een paar jaar ga ik met pensioen. Dan ga ik me toch lezen! Gewoon een hele middag met een boek in de tuin zitten.

Wormen en engelen
Ik groeide op op Goeree-Overflakkee. Ik las de brave W.G. van de Hulst-boeken. En de Bijbel, natuurlijk. Het leven in het dorp benauwde me. Schrijver Maarten van der Graaff komt ook van Goeree-Overflakkee. In zijn roman Wormen en engelen herken ik het leven op het eiland, en hoe het geloof je vormt als mens. Toen ik negentien was en hier in Rotterdam ging werken, was ik ontzettend verlegen. Inmiddels ben ik anders. Ik praat honderduit. En in de Bijbel staan mooie verhalen en dingen om over na te denken, maar dat een god bepaalt hoe je je leven moet leiden – dat is niks voor mij.

Graf van Toetanchamon
Ik lees graag over het oude Egypte. Mijn leraar geschiedenis op de middelbare school vertelde over het oude Griekenland en over Rome, en dat boeide me, maar de geschiedenis en de kunst van Egypte raakten me vanaf de eerste keer regelrecht in mijn hart.
In 1984 was ik voor het eerst in Egypte, en sinds 2003 kom ik er bijna elk jaar. Meestal in maart, dan is het daar al lekker weer. Ik ga altijd naar hetzelfde hotelletje, in een Arabisch dorp in de buurt van Luxor. Vlakbij is het graf van Toetanchamon. Daar rij ik dan op mijn fietsje heen.

Superlastige grammatica
De Egyptenaren hadden een ingewikkeld maar fascinerend dodengeloof, hun hele leven waren ze bezig met het leven na de dood. Net als in de Bijbel, eigenlijk. Ik bestudeer ook de hiërogliefen. De grammatica daarvan is superlastig: je zit zo een hele zondagmiddag over één zinnetje gebogen. Mooi, daar heb ik straks ook alle tijd voor.’

Yogameisje

15 augustus 2018

Voor de vijfde keer interviewde ik bibliotheekbezoekers, voor de ‘Ik bieb’-reclamecampagne van Bibliotheek Rotterdam.
In opdracht van Stof Rotterdam.

‘Ik bieb in balans’

 

 

Isabelle van den Nieuwendijk (21), West

‘Mijn leven is vol. Ik ben net klaar met mijn opleiding, ik werk bij het bedrijf waar ik stage liep, daarnaast heb ik nog een weekendbaan, en ik wil mijn vrienden regelmatig zien. Yoga is voor mij een vorm van ontspanning en sport ineen. Niet op de fitgirlmanier, hoor. Ik hoef niet het allermooiste lijf te hebben, ik wil gewoon lekker in mijn vel zitten.

Yoga in een boomhut
Ik ben veel in Azië geweest. Als ik daar ben doe ik altijd yoga. Ik probeer verschillende vormen uit om erachter te komen wat bij me past. Ik hou van vinyasa-yoga, dat is energiek en actief, maar yin-yoga vind ik ook bijzonder. Die laatste deed ik voor het eerst in Bali. Ik had op dat moment net migraine. Meestal gebruik ik dan medicijnen, maar nu verdween het, puur door de ontspanning. Op Bali worden de lessen vaak op bijzondere locaties gegeven. Ik volgde een keer yoga in een boomhut midden in de jungle. Ik ben een nuchtere Rotterdamse, maar dat was een spirituele ervaring.

Geobsedeerd door Harry Potter
Het reislustige heb ik van mijn ouders. Die namen mijn twee zussen en mij van jongs af aan mee op reis: backpacken en in hostels slapen in onder meer Thailand, Vietnam, Cambodja en Laos. En misschien is mijn belangstelling voor andere landen en culturen ook wel begonnen bij Harry Potter. Mijn zussen en ik waren geobsedeerd door J.K. Rowlings boeken over hem, we lazen en herlazen ze en keken met zijn drieën alle films. We konden ons helemaal verliezen in die andere, gecreëerde wereld.

Zien hoe het loopt
In vakanties lees ik makkelijk drie boeken per week. Deze zomer heb ik vier weken vrij. Ga ik lezen, natuurlijk. Maar ook nadenken over hoe ik mijn leven wil inrichten. Ga ik nog een opleiding doen? Voor mezelf beginnen? Of ga ik toch weer op reis en blijf ik superlang weg? Ach, ik zie wel hoe het loopt.’

Projectleider

28 juni 2018

Fotograaf Joke Schut en ik maakten een portret van Eline Rust, projectleider bij het Maritiem Museum. Zij kan plannen, organiseren, overzicht houden én relaxt blijven. Repareert ze tussendoor nog even de batterijen van de elektrische bootjes. Sommige mensen kunnen alles.

Voor de rubriek ‘Medemogelijkmaker’ in Uitagenda Rotterdam.
Hieronder lees je het interview (hier kan ook).

 

Eline Rust (33), projectleider evenementen Maritiem Museum

‘Een jaar na mijn studie kon ik bij het Maritiem aan de slag. Hier ontwikkelde ik me, ik deed er al mijn werkervaring op – ik ben hier als het ware opgegroeid.
Ik kwam binnen als zo’n echte millennial: alles wat ik deed moest perfect zijn en het liefst was ik onsterfelijk en binnen twee jaar directeur. In de acht jaar dat ik in het museum werk ben ik wijzer geworden in mijn vak, en wijzer geworden als mens. Ik heb nu het vertrouwen dat wat ik doe goed genoeg is, ben niet meer zo krampachtig bezig de controle te houden als in het begin.

Als projectleider werk ik vooral met mijn hoofd: wat gaan we doen, hoe regelen we dat, en met wie? Het is veel brainstormen en vergaderen, draaiboeken maken, de planning in de gaten houden. Maar ik struin ook door het museum op zoek naar spullen die gerepareerd moeten worden, duik regelmatig het rekwisietenhok in voor originele materialen voor een tentoonstelling.

Dat praktische heb ik van mijn vader. De stapelbedden voor mijn broers en mij timmerde hij zelf, hij laste tuinhekjes met van die zonnestralen in het midden. Ik keek altijd mee wanneer hij iets maakte. Van hem leerde ik: kijk hoe iets in elkaar zit, gebruik je verstand en probéér het gewoon. Dus is er iets mis met de batterijen van de elektrische bootjes voor het zomerevenement, dan stal ik al die bootjes uit op mijn bureau. Ik ga er eens goed voor zitten, gebruik mijn verstand en probéér het gewoon.’

 

 

 

Foto © Joke Schut

Hier lees je over de hondjes van de toiletjuf van Annabel, hier over de man die elke vrijdag de ramen van de Euromast wast, en hier hoeveel kilometer de beveiliger van Boijmans elke dag aflegt.

Glazenwasser

30 mei 2018

Of het interview misschien op de begane grond kon, had ik van tevoren gevraagd.
Op de dag zelf stond ik uiteindelijk alsnog op 94 meter hoog. Met dank aan deze man ^^^.

Hans Muishout wast al dertig jaar elke week de ramen van de Euromast. Fotograaf Joke Schut en ik portretteerden hem voor Uitagenda Rotterdam.
Het interview met Hans (plus het bewijs dat ik echt boven ben geweest) (waar ik Hans’ bovenarm van angst heb fijngeknepen) vind je hieronder.

 

Hans Muishout (51), glazenwasser Euromast

‘“Je weet dat het 94 meter hoog is, hè?” vroeg ik aan mijn baas toen hij me voor het eerst naar de Euromast stuurde. In de lift naar boven had ik knikkende knieën. Inmiddels maak ik hier al dertig jaar elke week de ramen schoon. We werken vanuit een bakkie dat officieel een glazenwassersgondel of gevelinstallatie heet. Wij noemen het gewoon “de kooi”.

Ik kon voor geen meter ramen zemen toen ik begon, ik leerde het vak in de praktijk: eerst op een trap, dan op een ladder en dan van lieverlee steeds hoger. Vroeger deed je alles met een ladder en een emmer, maar dat vinden ze niet veilig meer. Voor de eerste verdieping en hoger werken we nu met het tuckerpolesysteem: uitschuifbare stokken die zijn aangesloten op een watertank.

In de dertig jaar dat ik op de Euromast kom, heb ik de stad zien veranderen. Gebouwen verdwenen, nieuwe, hogere gebouwen kwamen ervoor in de plaats. Het werk is allang routine, maar ik kan nog altijd met verbazing naar de luchten kijken. Hoe in de verte donderwolken aankomen, hoe je de straten langzaam donker ziet worden door een overtrekkende regenbui. Soms is het mistig en ben ik boven de mist aan het werk.

Veel van mijn collega’s ken ik al mijn halve leven, we kennen elkaars vrouw en kinderen, kennen elkaar door en door. Ook met veel klanten heb ik in de loop van de jaren een band opgebouwd. Als ik met mijn vrouw over straat loop en weer eens iemand begroet, zegt ze: ‘Laat me raden. Van je werk.”’

 

 

 

Bovenste foto © Joke Schut

Programmamaker

3 mei 2018

Feline Streekstra is programmamaker bij Poetry International. Ze leest dus superveel gedichten.
Feline: ‘Je hoeft echt geen neerlandicus te zijn om poëzie te waarderen. Af en toe lees je een gedicht waarvan je niet alles begrijpt, maar wel die ene regel prachtig vindt. Dat is dan genoeg.’

Fotograaf Joke Schut en ik portretteerden haar voor de rubriek ‘Medemogelijkmaker’ in Uitagenda Rotterdam.
Hieronder lees je het interview (en hier, kan ook):

 

Feline Streekstra (26), programmamaker en redacteur vertalingen Poetry International

‘Voor ons festival brengen we dichters uit de hele wereld naar Rotterdam. Ik herinner me hoe de Noord-Ierse Sinéad Morrissey twee jaar terug een gedicht voorlas waarin ze vertelt dat ze haar handen ziet als een samenkomen van haar ouders; haar moeder haar handpalm, haar vader haar vingers. Je voelde hoe het publiek ontroerd raakte. Iedereen dacht op dat moment even aan zijn eigen ouders. Sommige dichters richten zich juist naar buiten, spreken zich ferm uit over de wereld. Zo schrijft Safiya Sinclair gedichten over hoe het is om als zwarte, in Jamaica opgegroeide vrouw in Amerika te leven, en Danez Smith dicht over queer-zijn en gender.

In een zaal luisteren naar een dichter die zijn werk voordraagt, is anders dan in je eentje een dichtbundel lezen. Je hoort de stem van de maker, in diens eigen taal en intonatie. De vertaling projecteren we ondertussen op een scherm. Het is dan net alsof je de dichter verstaat, of hij nu in het Russisch, Chinees of Arabisch voordraagt. Alle gedichten ken ik al, doordat ik er met de vertalers aan werk, maar soms begrijp ik pas echt waar het over gaat als de dichter het voorleest.

Het mooie van poëzie is dat je over relatief weinig woorden lang kunt nadenken. En veel kunt schrijven: mijn masterscriptie ging over vijf gedichten van in totaal een paar honderd woorden. Tegelijkertijd hoef je echt geen neerlandicus te zijn om poëzie te waarderen. Af en toe lees je een gedicht waarvan je niet alles begrijpt, maar wel die ene regel prachtig vindt. Dat is dan genoeg.’

 

 

Foto © Joke Schut