Gymleraar

11 april 2018

Stichting Boor is verantwoordelijk voor het onderwijs van 78 Rotterdamse scholen (openbaar en speciaal basis- en voortgezet onderwijs.) In hun magazine BOORiMagazine vertellen ze over de mensen die op deze scholen werken.

Ik interviewde Bastian Zoon, gymleraar op een basisschool in Oud-Charlois. Hij kreeg 69 leerlingen zo ver dat ze op hun vrije zaterdag meeliepen met de KidsRun. En ik sprak twee leerlingen die meedoen. Ajay (7): ‘Ik wil Duartes moeder inhalen. Maar dat lukt wel, denk ik.’

Je leest het interview hieronder en hier.
(Als je het leuk vindt: gesprekken die ik met tienjarige Rotterdammers voerde lees je hier.)

 

KidsRun: met een brede lach over de finish

Hoe krijg je kinderen zo ver dat ze een kilometer hardlopen, voor de lol, op hun vrije zaterdag? Bastian Zoon is Lekker Fit-gymleraar van obs De Triangel. Dit jaar lopen 69 leerlingen van zijn school mee met de KidsRun, een hardloopwedstrijd midden in de stad, één dag voor de Marathon Rotterdam.

Zelf liep Bastian die marathon drie keer – zijn snelste tijd was 3 uur en 27 minuten. Bij een van die keren zag hij een aankondiging voor de KidsRun: kinderen lopen één of tweeënhalve kilometer hard, op een deel van het parcours waar de dag erop de marathon plaatsvindt. Bastian: ‘In 2012 begonnen we met 26 kinderen, het jaar erna liepen er al 52 kinderen mee, dit jaar zijn we met 69 leerlingen.’

Keihard van start
Tijdens de gymles maakt Bastian zijn leerlingen enthousiast voor de wedstrijd. Bastian: ‘Ik geef ze om te beginnen een beeld van hoeveel één kilometer is. Een rondje gymzaal is ongeveer 50 meter. “Jongens,” zeg ik dan, “voor de KidsRun moet je dus twintig keer de gymzaal rond.” Vervolgens laat ik ze alvast tien rondjes rennen, zodat ze ervaren hoe het voelt. Als je jong bent is het bovendien lastig om je snelheid in te schatten; veel kinderen gaan, net als bij de Coopertest, keihard van start, en haken na 100 meter uitgeput af. Het inschatten van je snelheid is iets wat je moet leren.’ Kinderen die twijfelen stelt hij gerust: als je moe wordt, mag je best een stukje wandelen. En hij zorgt ervoor dat kinderen zich ook echt inschrijven. ‘Er zijn kinderen die op alles ja zeggen en het daarna vergeten.’ Voor elk groepje kinderen is een coach nodig. Ouders kunnen zich hiervoor aanmelden. Bastian: ‘Dit jaar rennen er negentien ouders mee. En twee juffen: dat werkt extra motiverend, voor een klas.’
Het trainen zelf moeten de kinderen thuis doen, al helpt het dat ze op de Triangel, als Lekker Fit-school, drie keer per week gym hebben en er veel naschoolse sportactiviteiten zijn.

‘Ik win vaak van mijn vader’
Jadelice (groep 6, 10 jaar) loopt voor de derde keer mee, dit jaar voor het eerst de tweeënhalve kilometer. Ze loopt met haar vader, als zijn enkelblessure tenminste op tijd over is, en met haar vriendin Jip, uit haar klas. Als voorbereiding rent ze regelmatig rondjes door haar straat. Jadelice: ‘En op de dag van de wedstrijd loop ik nog één rondje door de buurt, en dan ben ik er klaar voor.’ Veel hoeft ze verder niet te trainen, want ze rent uit zichzelf al heel hard: wanneer ze een wedstrijdje met haar vader doet, wint zij meestal. En ’s ochtends rent ze vaak naar school, al is dat ook weleens omdat ze te laat is.
Jadelice houdt gewoon van rennen, en vooral van steeds sneller worden. Samen met anderen hardlopen, zoals met Jip en nog een paar klasgenoten, is extra fijn: ‘Want je kunt tijdens het lopen met elkaar praten, en daardoor word je minder snel moe.’ En je krijgt een medaille na afloop. Jadelice: ‘Ik heb nu twee medailles. Ze hangen aan een haakje in mijn kledingkast. Elke keer als ik de kastdeur opendoe, zie ik ze daar hangen en denk ik: dat was echt leuk. Maar uiteindelijk vind ik het rennen zelf het allerleukst.’

‘De loopband houdt me niet bij’
Ajay (groep 4, 7 jaar) doet dit jaar voor het eerst mee met de KidsRun. Hij heeft een missie: sneller zijn dan zijn vader en broer. Duartes moeder wil hij trouwens ook inhalen, maar dat lukt hem wel. Hij traint door veel buiten te spelen. En met tikkertje doen en boompje wisselen op het schoolplein moet je ook veel rennen. Hij is hoe dan ook sportief, want hij heeft drie keer per week schoolgym, en hij zit op zwemmen en judo – hij heeft al de bruine slip. Ajay: ‘Ik druk ook vaak op, op mijn vuisten, net zolang tot ik moe ben, daar word je ook sterk van.’ Soms gaat hij op zondag met zijn vader mee naar de sportschool, dan mag hij op de loopband, al houdt die loopband Ajays tempo niet goed bij.
Wat trouwens belangrijk is bij het hardlopen: dat je goede strakke schoenen draagt, die niet zomaar van je voeten af kunnen vliegen. Ajay: ‘Met strakke schoenen ben je altijd sneller.’ Hij vindt het fijn dat je een medaille krijgt, ook wanneer je niet als eerste, tweede of derde binnenkomt. Ajay: ‘Zelfs als je duizendste bent, krijg je tóch een medaille.’

Met een lach over de finish
Het mooie van zo’n run, zegt Bastian, is dat je als kind iets bereikt waarvan je misschien niet dacht dat je het kon. ‘Sommige kinderen worden moe, maar dan horen ze de mensen langs de kant juichen en klappen, en hop, ze kunnen weer door. En of ze er nu lang of kort over doen: alle kinderen komen met een brede lach over de finish.’
De marathon is een ultieme prestatie, en de KidsRun ziet Bastian als een soort miniversie ervan: je ervaart hoe het is om door te zetten, over de finishstreep te komen, een medaille te krijgen. Bovendien is het een opstapje naar meer bewegen, naar langere afstanden, naar, wie weet, ooit, over tien jaar, een hele marathon. Maar het is vooral een manier om te voelen wat bewegen met je doet.

Tien jumping jacks
Bastian: ‘Sporten houdt je op de eerste plaats fit. Maar het doet veel meer met je. Het helpt je ook een goed gevoel over jezelf te krijgen – met dank aan alle lekkere stofjes die je tijdens het sporten aanmaakt – en sporten helpt je om ook in de rest van je leven gezondere keuzes te maken. En, wat ook interessant is: uit onderzoek blijkt dat wanneer je sport, je resultaten op school verbeteren. Letterlijk zelfs: bewegend leer je beter. Ik las dat kinderen die sommetjes maken en tegelijkertijd tien jumping jacks doen, dat rekenwerk beter maken dan kinderen die tijdens het rekenen stil zitten.’

 

 

 

 

 

Bouwmedewerker

21 maart 2018

Joke Schut en ik portretteerden Leander Pot. Hij werkt op het eiland van Brienenoord.
Het vroor die dag 18 graden of zo, maar hé, mij hoor je niet.
Voor Uitagenda Rotterdam. Hieronder het eindresultaat.

 

Medemogelijkmaker Leander Pot (24), bouwmedewerker Eiland van Brienenoord

‘Buitenplaats Brienenoord wordt een pand voor voorstellingen, congressen en zomerkampen. Vanaf de sloop van het oude gebouw, begin vorig jaar, werk ik hier.

Ze zeggen dat ik technisch inzicht heb. Tsja. Ik doe gewoon graag dingen met mijn handen. Het werk is afwisselend: van het uittekenen van staanders en leggers voor de dakconstructie tot grof en loodzwaar sloopwerk. Dat vind ik prettig. Ik leer ook liever van alles een beetje dan van één ding alles. Ik ben graag multifunctioneel.

Ik heb autisme. Vroeger merkte je dat vooral doordat ik drukker, eigenwijzer, kortom: vervelender was dan andere kinderen. Nu is dat minder. Maar ik heb een andere kijk op de wereld dan de meeste mensen. Mij valt veel op, ik vang veel op, mijn denken staat nooit stil. Daarom is het fijn om op een eiland te werken. Er lopen geen hordes mensen langs, je hoeft minder rekening met je omgeving te houden. Je ziet het water, hoort vogeltjes fluiten. En je kunt hier wildplassen.

Door dit werk ontwikkel ik mijn kennis van de bouwsector, ik ontmoet nieuwe mensen, heb lol. Het leukst zijn de koffiepauzes. Zitten we met de hele club bij elkaar, we drinken zwarte koffie, roken zware shag, en ouwehoeren zo slap mogelijk.

Ik stippel niets uit in mijn leven. Het loopt toch altijd anders dan je verwacht. Het beste wat je kunt doen is mee golven met wat er gebeurt. Dingen komen vanzelf. Zoals met dit werk: ik zocht er niet naar, het kwam op mijn pad, en ik heb “ja” gezegd.’ 

 

(foto: Joke Schut)

 

Rotterdamse schrijvers

23 februari 2018

Voor Uitagenda Rotterdam schreef ik over vijf onbekende groene plekken in Rotterdam en ik vroeg Rotterdamse schrijvers naar hun favoriete natuurboek. Aanleiding: de Boekenweek, die op 10 maart begint en dit jaar als thema ‘natuur’ heeft.

Sanneke van Hassel tipt Nescio’s Natuurdagboek, waarin Nescio de wandelingen beschrijft die hij door Nederland maakte tussen 1946 en 1955. Sanneke zegt erover: ‘Elk woordje staat op zijn plaats, zonder dat je denkt: o, o, wat poëtisch. Hij schrijft glasheldere zinnen over wat hij ziet, zoals: “Er zijn weer lammetjes” en “Lentelicht in de hondsdagen”. Als lezer voel je dat hij gelukkig was tijdens het wandelen.’
Kees Moeliker, schrijver, bioloog en directeur van het Natuurhistorisch Museum, noemt Nog meer vogels, van Koos van Zomeren, ‘omdat je door dat boek zin krijgt om zelf naar buiten te gaan.’

Hieronder zie je het hele artikel (hier kan je het lezen).
Illustraties © Lobke van Aar

 

 

 

 

Cactusverzorger

23 februari 2018

Al achttien jaar werkt Jan (79) elke maandag in de cactuskas van het Arboretum.
Hij verpot cactussen die te groot zijn, wiedt onkruid, en als de zuilcactussen tot de zonwering komen snoeit hij ze.
Bestrijdingsmiddelen maakt hij zelf, met Dreft-met-citroen, water en spiritus. Jan: ‘Vroeger gebruikten we een bestaand middel, maar daarvan ging je achteruit lopen, zo chemisch was dat.’

Portret voor de rubriek ‘Medemogelijkmaker’. Hieronder  lees je het.

Foto © Joke Schut

 

Jan van der Meijde (79), cactusverzorger Arboretum

‘Mijn zwager had cactussen, ik kocht er zelf een, en nog een, en ik ging bij een cactusvereniging. Daar ontmoette ik de voormalige eigenaar van het Arboretum. Hij zocht medewerkers voor zijn cactuskas. Dat was in 2000. Sindsdien ben ik elke maandag hier.

Mijn collega’s en ik verpotten cactussen die te groot zijn, we wieden onkruid en vervangen dode planten. Wanneer de zuilcactussen tot de zonwering komen snoeien we ze, en we verzorgen cactussen die bijvoorbeeld wortelluis of schildluis hebben. Bestrijdingsmiddelen maken we zelf, met Dreft-met-citroen, water en spiritus. Vroeger gebruikten we een bestaand middel, maar daarvan ging je achteruit lopen, zo chemisch was dat.

In deze kas groeien honderden soorten cactussen, uit Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. De meeste overleven hun baas: we hebben hier onder meer een echinocactus grusonii uit 1929. Hij heeft enorme gele stekels, zijn bijnaam is “schoonmoedersstoel”.

Een cactus bloeit alleen als hij denkt dat hij bijna doodgaat. Dan geeft hij bloemen, want nieuwe plantjes betekent: overleven. Je geeft hem snel veel te veel water. Maar je wordt met de jaren wijzer; in de winter geven we ze vrijwel niets. Als het ons lukt om ze te laten bloeien, vanaf het voorjaar tot in de zomermaanden – sommige één dag een bescheiden bloemetje, andere wekenlang en weelderig – dan zie je zo veel verschillende kleuren.

In de kas groeien ook vetplanten. Als je er een blaadje van afbreekt, kun je daar nieuwe mee kweken. In juli komen hier een heleboel kinderen, via hun Jeugdvakantiepaspoort. Die krijgen allemaal een vetplantje of cactus mee. Ik ben alvast begonnen met kweken.’

 

 

 

Kok

10 januari 2018

Voor Uitagenda Rotterdam interviewde ik Jinai Looi, kok en eigenaar van een kookwinkel op de West-Kruiskade. ‘Alles wat je frituurt, is lekker.’

Jinai Looi (38), eigenaar kookwinkel Het Zesde Geluk

Met Chinees Nieuwjaar aten we thuis altijd ‘hotpot’. In een pan met een lichte bouillon doop je groenten, vis en vlees. Er gaan opmerkingen over tafel als: ‘Hé, pak jij nu mijn wortel?’ en ‘Wil jij ook een garnaal?’ Samen eten is lekkerder. Je praat met elkaar, deelt verhalen en ervaringen.

Tot mijn vierde woonden we in Singapore, boven een minifoodhall. Soms mocht ik in mijn eentje naar beneden om een bapao te halen. Loeiheet waren die, met geroosterd varkensvlees als vulling. Als kind lustte ik alles, maar van groenten weigerde ik het blad te eten. Dat bleef zo griezelig aan je tanden plakken. Mijn oma herinnert zich nog de heisa die ik dan maakte.

Van goed eten word ik zielsgelukkig. Vorig jaar was ik in Italië. De kok had een wild zwijn geschoten. Ik was net een paar weken veganistisch, maar ik wist meteen: dit ga ik eten. Wat een smaak.
Van koken word ik nog iets gelukkiger. Het liefst maak ik dumplings, dat is echt handwerk, en je kunt oneindige variaties verzinnen op de vorm en vulling.

Sinds een paar jaar maken we bij Het Zesde Geluk gefrituurde krekels, sprinkhanen en meelwormen. In het begin vonden mensen het eng, maar inmiddels is het iets wat je gewoon een keer wilt proberen. Het smaakt een beetje nootachtig. Bovendien: alles wat je frituurt, is lekker. Loempia’s kan ik elke dag wel eten. Patat? Drie keer per dag. En dan extra krokant gebakken. Als ik bij Bram Ladage aan kom lopen, weten ze dat al.

 

 

Regisseur

9 januari 2018

Paul Röttger is regisseur en directeur van Theater Babel Rotterdam, waar acteurs met en zonder beperking met elkaar voorstellingen maken. Ik interviewde hem over hun voorstelling Het gedroomde café.
Voor Uitagenda Rotterdam.

 

Interview Paul Röttger 

Niet eerder kreeg regisseur Paul Röttger zo veel mails na een voorstelling als nu. In Het gedroomde café geven zijn spelers persoonlijke antwoorden op vragen als ‘Wat is het thema van je leven?’ en ‘Welke herinnering is bepalend voor je?’ Röttger: ‘Veel mensen die de voorstelling zagen, mailen me daarna hun eigen verhaal.’

Theater Babel Rotterdam is een bijzonder gezelschap: de voorstellingen worden gespeeld door acteurs met een fysieke, psychische of verstandelijke beperking samen met acteurs zonder beperking. Wereldwijd is Babel het enige gezelschap dat dit inclusieve theater maakt.
Röttger: ‘De eerste gedachte bij inclusief theater is vaak: o, dat is vast goed voor die mensen. En dat is het ook. Ze worden, letterlijk, gezien, ze krijgen waardering, en daardoor meer zelfvertrouwen.’ Maar het werkt ook de andere kant op. ‘Als geschoolde artiest ben je gewend volgens vaste “toneelregels” met elkaar samen te spelen. Maar acteurs met een beperking reageren anders. Ze zeggen bijvoorbeeld niet: “Paul, wat je zegt klopt niet,” maar ze haken woordeloos af. Een van mijn collega’s gaat als hij het niet met me eens is gewoon op de grond zitten. Dat ontregelt je, als ervaren theatermaker, en het dwingt je om je eigen, vaste manier van werken ter discussie te stellen. Dat is intensief, maar het maakt jou en je spel een stuk rijker.’

In het eerste deel van Het gedroomde café doen de spelers waar ze ieder het best in zijn: dirigeren, dansen, zingen. In het tweede deel vertellen ze allemaal een klein, indringend stuk over zichzelf aan het publiek. ‘Het mooist zijn de momenten voordat ik een oordeel heb geveld,’ zegt een van hen. ‘Als het winteruur in gaat, heb ik de meeste liefde nodig,’ zegt een ander.
Röttger: ‘Als toeschouwer leer je de spelers kennen, je krijgt een inkijk in wie ze zijn. En: je herkent je in hun verhalen. Want je kunt nog zo anders zijn, iedereen weet hoe gemis aan aandacht voelt, wat verdriet is, iedereen kan nadenken over de vraag “Waar heb je spijt van?”’

Rotterdam is volgens Röttger de enige plaats waar Babel, tweeënhalf jaar geleden, opgericht kon worden. ‘Ik ken geen mooiere stad en geen moeilijker stad dan Rotterdam, met al die verschillende culturen en nationaliteiten door elkaar.’ Maar, zegt hij, bij de meeste reguliere voorstellingen zie je op het toneel vooral knappe witte mensen. Röttger wil juist dat je de hele samenleving terugziet op het podium. Ook de mensen die misschien minder knap, wit of succesvol zijn; ook de mensen die je op straat niet snel ontmoet, of die op het eerste gezicht niet op jou lijken. ‘Van die nieuwe ontmoetingen word je een begripvoller en aardiger mens,’ zegt Röttger. ‘Bovendien helpt het je enorm om je eigen leven te relativeren.’

 

 

 

 

 

Decorbouwer

22 november 2017

David is decorbouwer. Hij krijgt de gekste verzoeken van regisseurs: of hij voor sneeuw kan zorgen, door de héle zaal, of hij een tafel kan bouwen waar je met vijftien man op kan tapdansen. De tweede vraag is altijd: ‘David, denk je dat dat kan?’
David geeft altijd hetzelfde antwoord.

Fotograaf Joke Schut en ik portretteerden hem voor Uitagenda Rotterdam.

 

David van der Wees (51), decorbouwer

‘“Ik wil een grote roze tafel waar vijftien mensen tegelijk op kunnen tapdansen en die door twee kinderen van het podium te rollen is,” zegt een regisseur bijvoorbeeld tegen me. Of: “We willen een enorme sneeuwstorm, door de héle zaal.”
Daarna volgt de vraag: “Denk je dat dat kan, David?”
“Ik weet nog niet hoe,” zeg ik altijd, “maar het gaat vast lukken.”

Voor de voorstelling Kans op sneeuw bouw ik zelf sneeuwmachines. Ik maak er een stuk of zes, van elk zo’n 2,5 meter lang. Daardoor blijven ze wendbaar, en kunnen we ze niet alleen boven het podium, maar ook boven de zaal plaatsen. Bakken papiersnippers erin, vervolgens ventilatoren er vol op. Man, dat wordt groots.

Een decor is soms gewoon wat het is: een kasteel, een bos. Het geeft het publiek houvast, zeker bij jeugdvoorstellingen. Maar zelf hou ik het meest van het grote gebaar. Ik zag ooit “Tartuffe”, van Toneelgroep Amsterdam. Op een gegeven moment blazen acht kanonnen een kwartier lang serpentine het toneel op; één mooie grote hoeveelheid rommeligheid was dat.

Weet je die film, Modern Times, waarin Charlie Chaplin wordt opgeslokt door een groot tandwiel? Zoiets zou ik nog eens willen maken. Een enorme wand met staal, fietsen, ijzer en vonken, waar een acteur als lijdend voorwerp doorheen wordt gestuwd. Een regisseur moet er dan nog wel een mooi verhaal bij verzinnen, waarin alles samenvalt: de kostuums, het licht, het geluid, de grime, de acteurs. Anders wordt het een soort ‘Techniek, de Musical’. Da’s alleen leuk voor decorbouwers.’

 

 

Hier lees je over wat de fotorestaurator van het Fotomuseum de hele dag doet, en hier over de gruisjes onder de voeten van schoonmaker Samoedj.

Pianobouwer

23 oktober 2017

In de klas zat Henk Hupkes altijd achterstevoren, maar als de pianostemmer bij hen thuiskwam, zat hij urenlang op een krukje naast hem.
Hij keek naar de mechaniekjes in de piano die onder de handen van de pianostemmer bewogen en zag er marcherende soldaatjes in.

Jaren later, de pianostemmer was inmiddels 75, leerde Henk van hem het vak.

Joke Schut en ik portretteerden Henk als ‘Medemogelijkmaker’ voor Uitagenda Rotterdam.

Foto: Joke Schut

 

Henk Hupkes (62), piano- en vleugelbouwer & concertorganisator

‘Als de pianostemmer vroeger bij ons thuis kwam, zat ik op een krukje naast hem. Ik keek naar de mechaniekjes in de piano die onder zijn handen bewogen en zag er marcherende soldaatjes in. In de klas zat ik altijd achterstevoren, maar bij het pianostemmen raakte ik niet uitgekeken.

Op mijn twintigste wist ik niet wat ik wilde worden. Mijn moeder herinnerde me aan hoe ik als zesjarige naast de pianostemmer had gezeten, en zei: “Ga eens met hem praten.”

Willem Masson was toen al vijfenzeventig. Hij aarzelde of hij mij het vak wilde leren, maar uiteindelijk leidde hij me in vijf jaar tijd op tot pianobouwer. Ik ben een echte Steinway-man: die instrumenten vormen de basis voor mijn eigen merk vleugels en piano’s. Die pas ik aan naar wens van de pianist, tot het echt zijn of haar instrument is.

In mijn concertzaal in de Fenixloods programmeer ik klassieke muziek, maar ook jazz en wereldmuziek. Een goed tango-orkest raakt me net zo intens als een pianist die Satie of Rachmaninov volledig in de vingers heeft. Van alle muziek ontroert zang me het meest. Zo fysiek, zo rechtstreeks van binnenuit. Nooit kom je als toehoorder dichterbij.

Mijn vrouw is zangeres. We zaten samen op de basisschool, maar verloren elkaar uit het oog. 27 jaar later zag ik haar terug, tijdens een optreden. Haar stem is warm en rond, met een “kleur” die maar weinig zangeressen hebben. Zelf zing ik ook graag, maar als ik thuiskom en ik hoor mijn vrouw met haar leerlingen zingen, luister ik liever naar hen.’

 

 

 

 

Gastheer

25 september 2017

Voor Uitagenda Rotterdam portretteren fotograaf Joke Schut en ik elke maand iemand die achter de schermen bijdraagt aan de kunst en cultuur van Rotterdam.

Deze keer is dat Kleis Broekhuizen, gastheer bij Theater Walhalla: ‘Ik wist niet dat ik het in me had, het gastheerschap.’

 

 

Kleis Broekhuizen (75), gastheer Theater en Kantine Walhalla

‘Tot mijn vijftigste was ik vrachtwagenchauffeur. Ik was een goede chauffeur, ik reed tientonners, en klanten vonden me aardig. Daarna had ik tot mijn pensioen een secretariële baan bij een distributiebedrijf, ik was het visitekaartje van de zaak, werd gewaardeerd. Van tevoren keek ik ernaar uit om niet meer te werken, maar eenmaal thuis voelde ik me niksig. Werken bepaalt toch voor een groot deel hoe zinvol ik me voel.

Nu werk ik alweer acht jaar als gastheer bij Walhalla. Ik wist niet dat ik het in me had, het gastheer zijn. Elke keer denk ik van tevoren: ik kan het niet. Maar na afloop ben ik altijd blij. Gastheerschap gaat om aardig zijn, om een balans vinden tussen gepaste vriendelijkheid en af en toe een grap en een grol met de bezoekers. Ik laat mensen merken dat ik blij ben dat ze er zijn, zorg dat ze een fijne avond hebben. Voor iemand in een rolstoel doe ik even de zijdeur open, zodat ze makkelijker naar binnen kunnen.
Als bezoekers me bij de deur bedanken, en ik zie die happy gezichten, snap ik ook wel dat de leuke avond door de voorstelling komt. Maar ik heb er toch, op mijn eigen bescheiden manier, aan bijgedragen. Dat geeft me voldoening.

Ik zeg weleens tegen Cees, mijn vriend: “Wat heb ik nu helemaal bereikt in mijn leven?” Dan zegt hij: “Tel je zegeningen” en dan noemt hij die voor me op. Hij heeft gelijk, natuurlijk.’

 

Tienjarige Rotterdammers

29 augustus 2017

tien jaar I

Voor het jubileumnummer van Uitagenda Rotterdam interviewde ik zeven tienjarige Rotterdammers over wat ze het liefste doen.

 

joaquin

Schaker Joaquin ~ ‘Soms heb ik tijdens het schaken Feyenoordliedjes in mijn hoofd’

‘Ik zat eerst op circus, maar ik wilde liever iets doen waarbij je minder hoeft te bewegen en meer moet nadenken. Ik vind bewegen wel leuk, maar ik ben klein voor mijn leeftijd – de kleinste van mijn klas – en met circus kon iedereen sneller rennen en omhoogklimmen dan ik.

En ik hou van nadenken. Daarom vind ik schaken ook zo leuk. Je moet een heleboel regels onthouden. Vergeet je ze, dan verlies je eerder. En je moet natuurlijk geen foute zetten doen. Dan verlies je ook.

Schaken gaat ook om vooruitdenken. Alvast de volgende stappen verzinnen, nieuwe oplossingen bedenken. Zonder vooruitdenken kun je niet winnen. Tenzij de vijand veel fouten maakt.

Ik schaak minstens drie keer per week. En ik doe mee met toernooien. Als ik van iemand win, ben ik van binnen blij. Ik ga niet staan juichen, of zo. Van mijn vader win ik altijd, want bepaalde zetten kent hij nog niet. Ik heb één schaakvriend, met hem speel ik altijd gelijkspel.

Mijn andere vrienden schaken niet. Maar dat geeft niet. Met hen doe ik computerspelletjes, en Pokémon. En we voetballen. Weet je wat grappig is? Soms heb ik tijdens het schaken Feyenoordliedjes in mijn hoofd.’

 

 

nathan

Breakdancer Nathan ~ ‘Als je valt, doe je gewoon alsof dat de bedoeling was’

‘Vanaf mijn vijfde zit ik op breakdance. Je begint met de basis: toprocks, dat zijn hoge dansen, waarbij je met je handen en voeten beweegt, en downrocks, dan dans je laag, op je hurken. Als je de basis eenmaal kent, ga je freezes leren: dan blijf je stilstaan in een bepaalde houding. En je leert powermoves, dat is met salto’s.

Nu krijg ik les van mijn vader, drie of vier keer per week. Hij is leraar bij het HipHopHuis. Mijn vader is niet streng. Bij breakdance gaat het erom dat je je eigen manier van dansen verzint. Dus je doet niet zo snel iets verkeerd. Als je een foutje maakt, bedenk je gewoon snel een move erbij. En als je valt, doe je alsof dat de bedoeling was.

Voor sommige trucjes moet je lang trainen. Ik oefen al een jaar op de windmill. Dat is een ingewikkelde ronddraaibeweging op de grond. Ik kan hem nu, maar nog niet zonder handen. Dus ik oefen gewoon door.

Mijn vader kan bijna alles, van breakdance. Hij heeft goeie power. Hij doet natuurlijk ook weleens iets fout, maar dan ziet de jury het niet eens.’

 

isa

Origamivouwer Isa ~ ‘Een kraanvogel is simpel, die doe ik in drie minuten’

‘Van mijn tweede tot mijn achtste woonde ik in Tokio. In Japan is het heel gewoon om te vouwen. In de kleuterklas doe je het net zo vaak als kleien en tekenen. Ze hebben daar wel mooier origamipapier dan bijvoorbeeld bij de HEMA. De maten kloppen beter, en er zijn meer kleuren en patronen.

Je kunt alles vouwen wat je wilt. Nou ja, bijna alles. Een schelp, een broek, een camera. Een kraanvogel is simpel, die doe ik in drie minuten. En ik heb spinners gevouwen. Ze konden zelfs ronddraaien.

Ik word steeds beter. Toen ik klein was moest ik de hele tijd in mijn boek kijken, nu kan ik veel figuren uit mijn hoofd. Je moet zorgen dat je netjes vouwt, en dat je de lijntjes strak aanduwt.

Ik vouw ook weleens met vriendinnen. Zij kunnen het niet zo goed. Soms help ik ze, maar soms zeg ik: doe het zelf maar. Want je kunt gewoon in het boek kijken, of googelen hoe het moet.

Mijn moeder gaf een keer origamiles aan de kinderen uit mijn klas. Ze liet ze een makkelijke figuur vouwen. Zelf maakte ik een bakje. Iedereen riep: “Ik wil ook zo’n bakje.” Toen heb ik twintig bakjes gevouwen.’

 

jadey

Jadey ~ ‘Als ik een naaimachine heb, hoeven mijn zusjes niet meer zo lang te wachten’

‘Voor mijn tiende verjaardag kreeg ik een naaimachine en naailessen. Nu naai ik nog alles met de hand. Dat kan ook, maar je bent lang bezig. Aan de rok voor mijn zusje heb ik weken gewerkt. Ik ben van mezelf een geduldig persoon, maar als het niet lukt, raak ik toch een beetje gestrest. Zeker als mijn zusjes dan ook nog tegen me beginnen te praten.

Eerst maak ik op papier schetsen van het model dat ik wil maken. Meestal voor een rokje, jurk of T-shirt. Ik plak er stickertjes van tassen en sieraden bij, om de stijl van het kledingstuk aan te geven. En ik geef het ontwerp een naam. ‘100% cool’, bijvoorbeeld, of ‘Peace and Love’. Laatst ontwierp ik een rokje gebaseerd op het liedje ‘Tempo’, van Jairzinho.

Mijn kleding maak ik nu nog voor mijn poppen en mijn zusjes. Later wil ik een eigen kledinglijn beginnen, met een winkel erbij. Ik werk nu alvast aan de ontwerpen die ik dan wil verkopen. Het leukst lijkt het me om te zien hoe vrolijk mensen van mijn kleding worden. Deze maand begint de naaicursus. Daar kijk ik naar uit, want dan hoeven mijn zusjes niet zo lang meer te wachten tot hun kleding af is.’

 

 

noël

Noël ~ ‘Ik hou van praten. Thuis zeggen ze weleens: “Doe je batterij uit”. Maar dat wil ik niet’

‘Ik zit in de kindergemeenteraad. Je mag dan meepraten over dingen in de stad die beter kunnen. Bijvoorbeeld: Hoe help je arme mensen die willen sporten? En wat doen we tegen discriminatie? Er is hier iemand die overal met een graffitispuit ‘SOUL’ op spuit. Daar moeten we ook wat aan doen, vind ik.

Voor de kindergemeenteraad moet je veel ideeën hebben, willen samenwerken met andere mensen én veel kunnen praten. Ik hou van veel praten. Thuis zeggen ze weleens: ‘Doe je batterij uit.’ Maar dat wil ik niet. Ik praat over wat ik beleef, over voetbal, over school, en als ik aan iets grappigs denk. Dan zeg ik: ‘O ja, dat moet ik nog vertellen.’ Het is lastig om dingen voor me te houden. Als een gedachte in mijn hoofd blijft, is het net alsof het een geheim is.

Later word ik kinderboekenschrijver. Ik maak nu al graag opstellen. En wanneer ik klaar ben met mijn schoolwerk, schrijf ik verhalen in mijn schrift. Dan schrijf ik gewoon over de rekenvakjes heen. Mijn laatste verhaal heette “Het lampjesmysterie”.

Mijn kinderboeken worden grappig en spannend. Ik ga meerdere delen schrijven. Elk deel eindigt met een cliffhanger. Cliffhangers zijn belangrijk. Als ik schrijf, zal ik waarschijnlijk ook minder praten.’

 

claire

Claire ~ ‘De bewegingen van je benen oefen je ook op het droge, met je armen’

‘Van synchroonzwemmen word je sterk. Je krijgt veel spieren, vooral in je armen, benen en buik. Het is een fijn gevoel om sterk te zijn. En het is handig. Bijvoorbeeld als ik help met klussen in huis, of als ik op vakantie mijn tas met kleding moet dragen.

Ik zit in de selectie van onze vereniging. We trainen drie keer per week. Je leert hoe je verschillende figuren uitvoert. Bijvoorbeeld de barracuda. Die kan ik al, maar ik moet beter leren afronden, en recht in plaats van schuin boven het water uit komen. Als ik dat kan, ga ik de barracuda spindown leren.

Voor de figuren moet je lang je adem inhouden. Dat oefen je. Je zwemt dan baantjes onderwater, en zodra je denkt: nu moet ik écht ademhappen, zwem je nog drie slagen door. Ik kan nu 50 seconden onderwater blijven.
De bewegingen van je benen oefen je ook op het droge, met je armen. Want steeds de oefeningen in het water doen, is te zwaar.

Mijn zus zit ook op synchroonzwemmen. Dat is fijn. We snappen elkaar. Soms zie ik haar thuis bewegingen met haar armen maken, en dan weet ik precies welke figuur ze aan het oefenen is.’

 

 

christianity

Christianity ~ ‘Soms doe ik op straat mijn catwalkloopje. Dan zegt mijn moeder: “Chris, loop normaal.”‘

‘Het mooist aan mezelf vind ik mijn ogen. Die sprankelen als het licht erin schijnt. En ik kan veel emoties laten zien met mijn ogen. Vrolijk, verdrietig. Dat heb ik geleerd van Junelisa Asporaat.
Zij leert kinderen hoe je over de catwalk loopt en hoe je kleding showt. Ze leert je poses, en hoe je je benen moet kruisen, alsof je over één rechte lijn loopt. Niet naar beneden, maar voor je uit kijken, of het publiek in. Het belangrijkst wat ik van haar heb geleerd is zelfvertrouwen. Dat je niet op andere kinderen let, maar gelooft in wat je kunt, en dat het goed is zoals jij bent.

Als je “topstuk” bent bij een show, krijg je de mooiste kleren van de kledinglijn aan. Ze vertellen pas vlak voor de show of jij bent uitgekozen als topstuk. Zodat je niet gaat opscheppen en de andere kinderen jaloers maakt. Toen ik topstuk was, strooiden ze met zo’n confettikanon gouden confetti over me heen.

Soms, als ik gewoon op straat loop en ik vind mijn eigen kleren niet mooi genoeg, doe ik mijn catwalkloopje. Zodat mensen naar dat loopje kijken en niet naar mijn kleren. Dan zegt mijn moeder: “Chris, loop normaal.”’

 

Fotorestaurator

29 augustus 2017

Rotterdam, 20170704. Restauratie Ed van der Elsken foto's. Portret van Katrin Pietsch voor Rotterdam UitAgenda. ©Joke Schut Photography

Voor de rubriek ‘Medemogelijkmaker’ portretteren fotograaf Joke Schut en ik mensen die achter de schermen bijdragen aan de kunst en cultuur van de stad.
Katrin Pietsch is fotorestaurator bij Fotomuseum Rotterdam.
Hieronder lees je het interview met haar.

 

Katrin Pietsch (38), fotorestaurator

‘Fotorestauratie is een jong vak, over de hele wereld zijn maar een paar honderd fotorestauratoren. Dat betekent dat we veel nog niet weten, en dat je veel bezig bent met onderzoeken of een methode wel of niet werkt.

In 1990 kreeg het Fotomuseum het fotoarchief van Ed van der Elsken. Daar zaten ook zo’n 45.000 kleurendia’s bij. Van der Elsken woonde in een dijkhuis waar het vrij vochtig was, daardoor raakte een groot deel van zijn materiaal beschimmeld.

In de afgelopen tien jaar ontwikkelde ik een methode om de kleurendia’s van schimmel te ontdoen en ze te restaureren. Eerst probeerde ik van alles uit op testdia’s. Veranderen de kleuren als we deze behandeling volgen? Krijg je er krassen van? Welk oplosbadje werkt het beste? Het is geen wonderrecept dat je moet achterhalen, je blijft je methode verfijnen.
Inmiddels kunnen we op één dag 150 dia’s restaureren. We zijn nu bij dia 16.000.

Mensen vragen vaak of dit werk eenzaam is. En of je er geduld voor moet hebben. Maar geduld heb je nodig als je iets moet afwachten, of met je kinderen bezig bent. Hier gaat het om concentratie: alleen maar bezig zijn met de dia voor je op tafel. Ik werkte lang in mijn eentje aan dit project, maar sinds kort heb ik een directe collega. Lénia en ik werken graag in stilte, maar we luisteren ook muziek – jazz, klassieke muziek van Nils Frahm. En we kletsen, over thuis, films, collega’s, alles. We zijn net gewone mensen.’

 

 

Schoonmaker

28 juni 2017

Rotterdam, 05/05/2017. Uitagenda portret van Sam van de Roteb. © Joke Schut Photography

Niemand kan zijn voornaam uitspreken, dus iedereen noemt hem Samoedj.
Samoedj werkt al meer dan vijfentwintig jaar als schoonmaker voor de gemeente Rotterdam.
Joke Schut en ik portretteerden hem voor Uitagenda Rotterdam.

 

Radjindrekoemar Samoedj (50), schoonmaker

‘Ooit werkte ik als touringbuschauffeur. Ik kende alle straten van Paramaribo. Toen ik begin jaren negentig naar Nederland kwam, en dit werk ging doen, keek ik een beetje op mijn eigen werk neer. Schoonmaker vond ik geen beroep om trots op te zijn.

Het werk was vroeger ook een stuk zwaarder. We werken weliswaar met knijpstokken, en de zakken van de kliko’s op festivals verwissel je met de hand, maar er zijn steeds meer schoonmaakmachines gekomen. Zo hebben we de RAVO, dat is die veegmachine met de dichtregels op de zijkant, daar werk ik graag mee. Het komt vooral aan op concentratie: als je niet oplet pak je zo een amsterdammertje of een stoeprand mee. Verder hebben we het smidje, een kleinere veegmachine, voor stoepen, en de HP, de hondenpoepwagen. De beachcleaner gebruiken we op het strand van Nesselande, die zeeft zelfs peuken tussen het zand vandaan.

Al snel werd ik alsnog trots op mijn werk. Ik ben zo vrij als een vogel, loop de hele dag buiten, mensen zijn blij met wat ik doe. Met een big smile ga ik naar mijn werk, met een big smile kom ik thuis.
Thuis hou ik trouwens ook van schoon. In mijn woonkamer heb ik een tegelvloer met vloerverwarming, daar loop ik graag met mijn blote voeten over. Als mijn dochter van elf buiten is geweest en er ligt een gruisje, pak ik meteen de bezem. “Voel je weer wat onder je voetjes?” vraagt mijn vrouw dan plagerig.’

 

 

 

Soundsystem-gast

28 juni 2017

laura van mourik tekstschrijver_matthijs den hertog

Voor Uitagenda Rotterdam interviewde ik Matthijs den Hertog. Hij is een van de vier crewleden van Masego Soundsystem. (Hieronder lees je wat een soundsystem is.)

 

Interview met Matthijs den Hertog (38), crewlid van Masego Soundsystem

Wat is een soundsystem?
‘Soundsystems ontstonden in de jaren vijftig in de Jamaicaanse reggaescene. Een soundsystem is een verzameling speakers waarmee je dub en reggae afspeelt, en het is de crew eromheen die de sessies verzorgt: we zijn met technici, selecters – de mensen die de platen uitkiezen -, zangers, mc’s en muzikanten.’

Hoe verloopt zo’n sessie?
‘We plaatsen ons soundsystem midden op de dansvloer, daardoor voel je de muziek direct in je lijf. We bouwen met de muziek een verhaal op, van nummers waarop je in jezelf gekeerd kunt dansen, tot uitbundige momenten waarin we het publiek wakker schudden en iedereen zich verbonden voelt met elkaar.’

Wat heb je met rasta?
‘Rasta is een levensfilosofie. Het staat voor eenheid en gelijkheid van mensen, voor de zoektocht naar hoe je een goed mens bent en het goede doet. Dat klinkt allemaal vrij serieus, maar rasta is óók gewoon een feestje; je kunt lang praten over liefde en broederschap, maar als je met zijn allen aan het dansen bent tijdens zo’n sessie, dan voel je die liefde en broederschap, en ben je al een stap dichterbij.’

Luister je dan de hele dag reggae?
‘Ik luister van alles. Van plechtige klassieke muziek, zoals werk van Mahler en requiems, tot balkan- en gipsymuziek, en van noisebandjes tot flamenco – vroeger was ik flamencogitarist.’

 

 

Hovenier

30 mei 2017

laura van mourik tekstschrijver_hans engelbrecht

Vroeger wilde Hans Engelbrecht dierenarts of bioloog worden, maar hij hield te veel van buiten zijn om te studeren. Hij werd hovenier.

Fotograaf Joke Schut en ik maakten een portret van hem voor Uitagenda Rotterdam.
Je leest mijn interview met hem hieronder, en hier.

 

Hans Engelbrecht (47), ecologisch hovenier

‘In Nederland houden we van natuur die binnen de lijntjes blijft: alles moet strak of alles moet plat. Maar verlepte bladeren, manshoge distels en uitgebloeide bloemen horen net zo goed bij de natuur, die hebben hun eigen schoonheid. Bovendien: als je niet alles kaal maakt, blijft er plek voor een muis die een nest wil bouwen, of voor de pop van een vlinder; in een omgewaaide boom kan een specht huizen. In de tuin van het Nieuwe Instituut heb ik takkenrillen gemaakt: een soort bossages van de takken van gesnoeide bomen. Daartussen kun je weer nieuwe planten zaaien, of klimplanten zetten.

Ik hou van verfijnde plantsoorten, zoals grasklokjes, wilde orchidee en ogentroost, maar ook van ‘lompere’ soorten, zoals waterzuring, wat hier in de vijver van het museum groeit, rabarber en groot hoefblad.

Soms werk ik met grove hulpmiddelen – een graafmachine, een bladblazer, en tot vier jaar terug had ik Max, mijn trekpaard, waar ik veel mee werkte. De kunst is om hiermee juist subtiele, organische vormen te maken. Ik zorg er altijd voor dat een tuin eruitziet alsof de natuur er zijn eigen gang is gegaan, alsof hij niet door mij wordt onderhouden.

Vroeger wilde ik dierenarts of bioloog worden, maar ik hield te veel van buiten zijn om te studeren. Soms moet ik wel binnen zitten – bijvoorbeeld als ik mijn administratie moet doen. Toevallig heb ik laatst een appje ontdekt waarmee je snel facturen kunt versturen. Da’s mooi, want des te eerder sta ik weer buiten.’

 

 

 

Productieleider

2 mei 2017

medemogelijkmaker irina de graaf

Voor Uitagenda Rotterdam maakte ik een portret van Irina de Graaf. Zij is productieleider bij Operadagen Rotterdam.

‘Ik ben dat meisje dat af en toe ingrijpt in het creatieve proces,’ zei ze, ‘met mijn “Kom jongens, we hebben een doel, een opdracht, een deadline”. In het begin voelde ik me weleens een broekie.’

Het interview lees je hier en hieronder.

 

Medemogelijkmaker Irina de Graaf (29), productieleider Operadagen Rotterdam

‘Vroeger wilde ik vormgever worden, maar op het grafisch lyceum kwam ik erachter dat je als ontwerper veel meer tijd achter je computer zit dan ik dacht. En ik ontdekte dat ik zelf niet echt een “maker” ben, maar wel graag met creatieve mensen werk.

Als productieleider heb ik te maken met ontwerpers, conservatoren, technici, bouwers, communicatiemedewerkers. Ik ben dat meisje dat af en toe ingrijpt in het creatieve proces, met mijn “Kom jongens, we hebben een doel, een opdracht, een deadline”. Ik heb hen nodig om verder te denken dan mijn eerste ingevingen. En zij hebben mij nodig om een project goed afgerond te krijgen.

In mijn werk moet je mensen kunnen peilen. Wat voor type is iemand? Wat is de sfeer in de groep? In het begin voelde ik me weleens een broekie. Vond ik het lastig om tegen een podiumbouwer die al twintig jaar in het vak zit te zeggen dat hij te laat opleverde. Ze zien me aankomen, dacht ik dan. Maar ik leer mensen steeds beter in te schatten, en op een respectvolle manier te zeggen wat ik te zeggen heb.

Verder moet je kunnen plannen, logisch nadenken en het overzicht houden. Tijdens de Operadagen organiseer ik de Operadagen Thuis en, samen met de Bijenkorf, concerten op het dak en in de etalage van het warenhuis. Dat zijn bij elkaar vijfendertig concerten.

Om alle informatie te verzamelen maak ik uitgebreide Excel-bestanden. Zit ik toch nog af en toe achter de computer – maar nooit lang.’

 

 

 

Schrijfdocent

5 april 2017

Silvana Sodde is schrijfdocent. Ik interviewde haar voor Uitagenda Rotterdam en ‘vatte haar geratel samen’ (Silvana’s woorden).

laura van mourik tekstschrijver_silvana sodde

Interview Silvana Sodde, schrijfdocent

Silvana is oprichter van literair cursuscentrum The Writer’s Guide (to the Galaxy). Ze geeft schrijfworkshops en -cursussen en organiseert schrijfnachten. Zo kan ze doen waar ze het meest van houdt: de hele dag over literatuur en schrijven praten.

Wie komen er bij jou?
‘Bij The Writer’s Guide komen beginnende schrijvers die de basistechnieken van het schrijven willen leren, maar ook mensen die al best ver zijn met hun boek en hulp nodig hebben om het publiceerbaar te maken.’

Wat is er eigenlijk leuk aan schrijven?
‘Schrijven is best een eenzame bezigheid. Bovendien heb je thuis heb je de afwas en al die andere dingen die ineens aantrekkelijker lijken dan het schrijven. Natuurlijk leer je bij mij wat vertelperspectief is en geef ik je feedback, maar ik vind dat schrijven ook gewoon gezellig moet zijn. Dus: ik zorg ervoor dat je lekker kunt zitten, met goeie kussens en sfeerverlichting. Op mijn schrijfavond The Night Shift krijg je zelfs voedsel en drank – je hoeft er niet eens voor van je stoel te komen. En bij mij heb je altijd medeschrijvers om je heen. Dat stimuleert enorm.’

Bestaat er een typisch Rotterdamse schrijfstijl?
‘Veel zeggen in weinig woorden is volgens mij behoorlijk Rotterdams. Kijk maar naar het werk van Sanneke van Hassel. Of naar dat van Hans Sleutelaar en Cor Vaandrager. Eén zin vertelt bij hen vaak al een heel verhaal.’

 

 

Speurhondgeleider

5 april 2017

Voor Uitagenda Rotterdam portretteren fotograaf Joke Schut en ik ‘medemogelijkmakers’: mensen die achter de schermen bijdragen aan de kunst en cultuur van Rotterdam.
Deze keer is dat Ed, speurhondgeleider. Met zijn honden geeft hij demonstraties in het Belasting en Douane Museum.
De tekst lees je hieronder, en hier.

laura van mourik tekstschrijver_speurhond

Ed (53), speurhondgeleider

‘Mijn werk bestaat voor een groot deel uit het controleren van zeeschepen. Samen met mijn twee speurhonden ga ik na of zo’n schip drugs vervoert. In het Belasting & Douane Museum geef ik demonstraties voor scholieren. Ik laat zien hoe ik met Joop en Daro omga en vertel hoe je speurhondgeleider wordt. Hoe een hondenneus werkt, en wat buitdrift is.

Joop is een jack russell van negen. Jack russells zijn taaie rakkers, en ze zijn klein: ze zoeken op plaatsen waar grotere speurhonden niet bij kunnen. ’s Ochtends wacht Joop me onder aan de trap op. Als hij ziet dat ik mijn werkkleding aanheb, gaat hij alvast bij de deur zitten.
Daro is een zesjarige mechelaar. Hij is zachtaardiger dan Joop, hij zoekt me eerder op als hij even aangeraakt wil worden, is gehoorzamer.

Ik ben de enige die met Joop en Daro mag werken, en ook de enige die met ze mag knuffelen. Je wilt niet dat ze hun neus voor andere geuren gebruiken dan die waarop ze getraind zijn. Toen mijn kinderen nog klein waren was dat wennen voor ze.

Als Joop en Daro aan het werk zijn, sta ik te juichen en te springen om ze aan te moedigen. Bij de demonstraties zie ik scholieren weleens kijken: wat doet die man raar. Maar je moet er voor je honden een feestje van maken.

Joop gaat over een tijdje met pensioen. Dan wordt hij huishond, en mogen mijn vrouw en kinderen eindelijk met hem knuffelen.’

 

Circusartiesten

23 februari 2017

Voor Uitagenda Rotterdam portretteerden fotograaf Joke Schut en ik Jasper Boomsma en Sabine Lustig, docenten van Circus Rotjeknor.
De tekst lees je hieronder, en hier.

jasper en sabine_nwsbrf

Portret Jasper en Sabine

Op donderdag is de circusles van Jasper en Sabine. Negentien leerlingen hebben ze, tussen de 12 en 18 jaar. Om vier uur druppelen de eersten al binnen. Maken huiswerk, eten een cup-a-soupje, kletsen wat. Om half zes begint de les. Eerst een warming-up, dan acrobatiek en jongleren, daarna oefent iedereen dat wat hij het liefst doet.

Sabine is het best in luchtwerk. In de touwen, flik-flaks, salto’s. Een ‘trainingsmachine’, vindt Jasper haar, op de goeie manier. Bij haar leer je de techniek. Jasper is van het creatieve gedeelte. Hij leert je hoe je van je optreden een mooi, grappig of vervreemdend verhaal maakt.

Ze zijn verschillend. Jasper kan nauwelijks stilzitten, Sabine is kalm. Maar ze vullen elkaar aan, en ze vinden elkaar in hun plezier met de kinderen. Ze zien verlegen kinderen uit hun schulp kruipen; een meisje dat zich in het begin onzichtbaar probeert te maken, maar na een half jaar al haar schroom af gooit. Ze zien hoe drukke kinderen eindelijk hun energie kwijt kunnen, verstrooide kinderen die zich leren concentreren, onzekere kinderen die zelfvertrouwen krijgen. En ze zien de voldoening als iets lukt. Voor het eerst je tenen aan kunnen raken. ‘Waaaaah!’ horen ze dan ineens, ‘ik kán het!’

Soms zegt Jasper tegen Sabine: ‘Moet je kijken.’ Dan heerst er zo’n rust in de groep, iedereen is gefocust, oefent, helpt elkaar. De stilte, op zo’n moment. Dat is misschien wel het mooiste.

 

 

 

 

Kok

10 januari 2017

Voor Uitagenda Rotterdam portretteerden fotograaf Joke Schut en ik Mary van Kleeff. Ze werkt al vijftien jaar als kok in de artiestenfoyer van de Rotterdamse Schouwburg. Het interview met haar lees je hier, en hieronder.

 

laura-van-mourik-tekstschrijver_maryvankleeff

 

Mary van Kleeff (52), kok artiestenfoyer Rotterdamse Schouwburg

‘Tijdens het groenten snijden bedenk ik wat het eten voor die dag wordt. Voor Indiase curry’s en voor Thaise gerechten spiek ik in kookboeken, maar de Spaanse keuken zit me in de genen – mijn voorouders waren Spaans-Franse zigeuners -, kruiden doe ik op gevoel, en het liefst improviseer ik. Dat is ook handig, want vaak wordt de groep eters groter dan verwacht.

Ik werk hier nu vijftien jaar. Mijn maaltijden ben ik steeds meer gaan afstemmen op de artiesten van die avond. Voor Scapinodansers kook ik koolhydraatrijk, voor operazangers gebruik ik niet te veel Madame-jeanettes, want pittig eten is niet goed voor je stem. En voor flamencodansers maak ik natuurlijk tapas; meer werk, maar o, zo lekker. Ik zorg altijd voor een vers soepje, veel groenten, veel variatie. De jongens van de techniek vinden soms dat er te weinig ‘prakkies’ zijn. Voor prakkies ga je maar naar je moeder, zeg ik dan.

Mijn jongste dochter werkt hier achter de bar. Na het uitserveren, en als de keuken schoon is, ben ik zelf klaar. Dan ga ik naar het huis van mijn oudste dochter – zij werkt bij café de Gouden Snor –  en ik los de oppas van mijn twee kleindochters af. Ik kijk tv, draai een wasje. Als ik moe ben ga ik op de bank liggen, met een dekentje en de poes. Na haar bardienst lost mijn jongste dochter mij weer af. We zijn een gezin van sterke vrouwen, denk ik weleens. Wij redden ons wel.’

 

 

Organist

22 december 2016

Johan Poldervaart stemt al meer dan 25 jaar het orgel in de Laurenskerk in Rotterdam.

Fotograaf Joke Schut en ik maakten een portret van hem.
Je leest het hiero.
(Voor het decembernummer van Uitagenda Rotterdam.)

 

johan-afb

 

 

Schipper

8 november 2016

Kijk, dit is Willem Lodder. Hij is de enige schipper met pinguïns aan boord. Fotograaf Joke Schut en ik maakten een portret van deze ‘medemogelijkmaker’, voor Uitagenda Rotterdam.

Hier lees je het interview.

 

willem_website

 

 

Preparateur

8 november 2016

Mollen, marters en een kelder die ruikt naar mottenballen: fotograaf Joke Schut en ik maakten voor Uitagenda Rotterdam een portret van Ferry van Jaarsveld, preparateur bij het Natuurhistorisch Museum.
‘Vanochtend belde mijn moeder nog, of ik even kwam kijken. Er lag een buizerd in de sloot.’

Hier lees je verder over Ferry. ‘En de vachten was ik met Robijn.’

 

ferry_website

foto: Joke Schut

Wetenschapper (4)

20 september 2016

Voor Intermediair interviewde ik wetenschappers over hun onderzoek.
Zoals Miranda Wijdenes. Zij onderzocht mensen bij wie diabetes in de familie voorkomt en die daardoor een verhoogd risico op de ziekte hebben.
Wat blijkt? Als je deze mensen gerichte vragen laat beantwoorden en met ze praat over de risico’s, gaat een deel van hen gezonder leven.

 

gezonder-leven-door-goed-gesprek-intermediair

Wetenschapper (3)

20 september 2016

Voor Intermediair interviewde ik wetenschappers over hun onderzoek.
Zoals Anouk Keizer. Zij onderzocht het ‘gevoelsaspect’ van mensen met anorexia nervosa.

 

dun-lichaam-dik-gevoel-intermediair

Vrijwilligers

20 september 2016

Voor RunnersWorld interviewde ik vijf ‘helden van de zijlijn’: vrijwilligers die meehelpen tijdens wedstrijden.
Over fazanten naast het fietspad, twee Kenianen die stuk zitten en bloedlink worden.

 

 

rw-vrijwilligers-6

rw-vrijwilligers-5

rw-vrijwillgers-4

Goededoelenlopers

20 september 2016

Voor RunnersWorld interviewde ik zes mensen die speciaal voor het goede doel zijn begonnen met hardlopen.
Zoals Wing, onderzoeker naar kinderleukemie, die rent voor Kika.
En zoals Jelle, die niet stil kan zitten en rent voor Skateistan, een organisatie die in Afghanistan skatelessen en onderwijs geeft.
En zoals Karlijn, die loopt ter nagedachtenis aan haar vader.

 

 
rw-goededoelenlopers-2

rw-goededoelenlopers-5

rw-goededoelenlopers-4

Wetenschapper (2)

20 september 2016

Voor Intermediair interviewde ik wetenschappers over hun onderzoek.
Zoals Ward Jennekens. Hij bedacht een rekenmethode waarmee artsen al in de eerste week kunnen onderzoeken of een te vroeg geboren baby hersenschade heeft – en zo ja, waar precies in het brein.

 

sneller-zicht-op-hersenschade-intermediair

Wetenschapper (1)

20 september 2016

Voor Intermediair interviewde ik wetenschappers over hun onderzoek.
Zoals Siebrecht Bouwstra. Zij ontwikkelde het couveusevest.

couveusevest-intermediair

Testosteronschrijver

20 september 2016

Voor Intermediair (toen die nog in papieren versie  verscheen) schreef ik een recensie over een boek dat ik eigenlijk niet zo goed vond.

 

haantjeshormoon-intermediair1

 

Het zwarte kleurenboek

20 september 2016

Voor Boekblad schreef ik een column over Het zwarte kleurenboek van Menena Cottin en Rosana Faría.
Hieronder lees je de tekst.

boekblad_nwsbrf

Het zwarte kleurenboek

Op de eerste bladzijde van Het zwarte kleurenboek grijpt het jongetje Thomas je hand vast en trekt je zo de duisternis in. Algauw snak je in die duisternis naar licht. Het is alsof je onder water zwemt en het net te lang duurt voordat je bovenkomt. Bij elke bladzijde die je omslaat denk je: misschien komt er nu kleur. Maar dat gebeurt niet. Alles in Het zwarte kleurenboek is zwart. Alleen de zinnetjes op de linkerbladzijden zijn zilvergrijs.

 

Kuikendons

Thomas is een jaar of zes. Hij vertelt je over de kleuren in zijn leven. Hij kan ze niet zien, maar wel voelen, ruiken, horen en proeven. Geel voelt zacht als kuikendons, droge bladeren kraken bruin onder zijn voeten, groen smaakt naar citroenijs, en blauw is hoe de zon op zijn hoofd schijnt. Boven de zilvergrijze zinnen staat Thomas’ verhaal in braille; achter in het boek vind je het braille-alfabet, en een kort tekstje over de bedenker ervan: Louis Braille. Op de rechterbladzijden staan, op zwarte bladzijden, zwarte tekeningen, gemaakt in hoogreliëf: met je vingertoppen voel je grassprieten, aardbeienplantjes, regendruppels, veertjes, een vlieger, een slak.

 

De haren van mama

Dan lees je het boek nog een keer en verdwijnt je verlangen naar kleur. Alsof je net als Thomas je andere zintuigen gaat gebruiken. Dit boek is zo zwart nog niet, denk je opgelucht. Bovendien is Thomas een monter jongetje. Of misschien moet je zeggen: een heel gewoon jongetje, dat zijn knie schaaft – het voelt zuur als een aardbei – en het liefst zijn neus in de zachte haren van zijn moeder duwt. De derde keer lees je het boek met je ogen dicht. En bij de vierde keer lezen blijkt Het zwarte kleurenboek veel lichter dan je ooit had kunnen denken. Of, zoals Thomas zegt: ‘Er is geen mooiere kleur dan zwart.’