We gingen uit eten, het was warm, we zaten buiten. We bestelden spaghetti met gekneusde tomaatjes, want dat klonk zo leuk sneu, en vitello tonnato, wat we omstebeurt zo Rotterdams mogelijk mochten uitspreken.
Het werd steeds voller op het terras, iedereen dronk witte wijn uit koelers en er was veel te zien. Er zat bijvoorbeeld een mollige jongen van begin twintig, met een T-shirt aan met zo’n heel lage hals, die een pizza bambino bestelde. Er was een meisje met dunne benen en hoge hakken, en ik vroeg me af of ze nu minder vaak naar de wc zou gaan dan ze eigenlijk zou moeten. Er waren een jongen en een meisje met een baby, de jongen zag eruit alsof hij ondanks het weer van de afgelopen dagen veel binnen had gezeten en het meisje staarde voor zich uit. De opa en oma van de baby waren er ook bij, met een soort poedel. Ze zeiden weinig tegen elkaar. Er was een groep mensen van wie alle vrouwen blond waren, rouge ophadden en wijde witte kielen droegen, en één knappe peuter die op haar vader leek en een filmpje keek op een iPad, terwijl haar moeder ernaast een sigaret rookte.
Af en toe reed er langzaam een grote auto langs met de raampjes naar beneden.
Toen werd er aan een tafeltje aan het eind van het terras iets gemompeld over een inbraak. Het gerucht werd verder gemompeld tot het bij ons was. Het was in de zijstraat gebeurd. Ik ging iets rechter zitten.
Even later kwam er een politieauto aanrijden, die dwars op de stoep parkeerde ook al was er genoeg plek, en er stapten twee agenten uit, die de zijstraat in liepen.
Een paar minuten later kwam er een dierenambulance voorbijrijden. Hij keerde, kwam terug en parkeerde aan de overkant van de straat, ook dwars op de stoep al was ook daar genoeg plek. Er stapte een man uit met een ronde buik, die met korte stapjes in de richting van de politieauto liep. Aan de andere kant stapte een vrouw met geblondeerd stekeltjeshaar uit, die achter hem aan liep. De agenten waren teruggekomen uit de zijstraat en stonden bij de politieauto op hen te wachten. Ze overlegden een tijdje. Af en toe praatte een van de agenten in een walkietalkie.
Toen liep de man van de dierenambulance terug naar de ambulance aan de andere kant van de straat en deed de achterdeuren open. Hij kwam tevoorschijn met een schepnet in zijn hand en stak de straat weer over, met een neutraal gezicht, alsof hij elke dag wel een paar keer met een schepnet in zijn hand de straat overstak. Met zijn vieren verdwenen ze de zijstraat in. Ik zat nu helemaal recht.
Toen ze na een kwartier terugkwamen lag er iets in het net van de man. Bijna iedereen keek ernaar. Het leek op een broodtrommeltje met een bol deksel. Het bewoog niet.
‘Wat hééft tie daar?’ vroeg ik hardop. Mijn vriend keek op, zei: ‘Dat weet ik niet’ en at verder.
Iemand maakte een grap over een kakkerlak. ‘Bij ons in de keuken is alles wat leeft al dood,’ zei een van de jongens van de bediening en ik probeerde niet te denken aan dat er iets in die zin niet klopte.
De man stak met het schepnet de straat over, hij maakte de achterdeuren van de ambulance weer open en haalde er een kattenreismandje uit.
Toen zagen we het: het was een schildpad. De schildpad ging in het kattenmandje, het kattenmandje ging in de ambulance, de deuren gingen dicht, de man en zijn collega stapten in en reden weg en de politiemensen ook.
De vragen in mijn hoofd hadden zich in nog geen half uur tijd opgestapeld tot grote hoogten.
‘Ach,’ zei mijn vriend terwijl hij me wat wijn bijschonk, ‘je moet niet altijd alles willen snappen in het leven.’ De gekneusde tomaatjes waren koud geworden.
ik vindt het nu al zo verschrikkelijk leuk dat jij ook een weblog hebt. waarom nu pas? ik heb dit iedere dag nodig!
enne, een een echte redacteur valt natuurlijk onmiddellijk over mijn tweede woord, maar ja, ik ben een beeldfiguur 🙂