Hazenslaapjes

16 oktober 2020

Elke nacht tel je tot 47. Bij 48 valt je vriend in slaap. Je kijkt naar hem. Hij heeft zijn armen achter zijn hoofd gevouwen. Het licht van de achterbuurman schijnt door de lamellen, recht op zijn tevreden kop. Je staat op en trekt de lamellen dicht.

‘De nacht is je vriend,’ zegt je slaappsycholoog. Ze heeft kringen onder haar ogen. Ze heeft een tweeling van vijf maanden.
‘Hm,’ zeg je, want voor langere zinnen heb je geen puf. Je wil best vrienden worden met de nacht, maar hij mag niet van zijn moeder, ofzo.

Je loopt de trap af en opent de deur met de poster van het automuseum. Je zoon ligt erbij alsof een reus hem tussen duim en wijsvinger heeft opgepakt, nah, laat maar dacht en hem weer op zijn matras heeft laten vallen.

Beneden bonken de rozenbottels van de struik in de voortuin tegen het raam. De kat ligt op de vensterbank. Als je bij haar bent opent ze haar ogen en draait zich op haar zij. Je aait haar buikje en ze sluit haar ogen weer.

Je zet een beker melk in de magnetron, je zet de pieper op 1,5 minuut, en terwijl het lichtje aanspringt en de beker ronddraait op de glazen plaat, herinner je je hoe je vader anijsmelk voor je maakt in de keuken met de appelgordijntjes onder het aanrecht. Alleen het peertje boven de tafel is aan. Je draagt je gele flanellen nachtpon met de geborduurde roosjes op de rand. Je vader zegt: ‘Jij slaapt hazenslaapjes.’

Terug in de slaapkamer ruikt het naar slaap. Je kijkt niet op de radiowekker. Je gaat liggen en je blijft liggen, totdat je merelpootjes op het dak hoort krassen en de tuinlamp van de achterbuurman uitfloept. Dan zwaai je je benen over de rand van het bed. Klaar om iedereen wakker te maken.


Geef een reactie